Onwijze mensen proeven de Dhamma niet, ofschoon zij dicht bij een wijze leven. Dit is zoals bij een lepel die de smaak van soep niet proeft. |
064. Hoewel een dwaas een leven lang nauw verbonden kan zijn met een wijze, zal hij de Dhamma niet kennen, zoals een lepel de smaak van soep niet proeft. yavajivam pi ce balo panditam payirupasati na so dhammam vijanati dabbi suparasam yatha De dwaas, ook al is hij een leven lang heel nauw verbonden met een wijs persoon, zal niet de ware natuur van dingen kennen, net zoals een lepel de smaak van soep niet proeft. |
Terwijl de Boeddha in het Jetavana klooster verbleef, sprak de Boeddha dit vers, met verwijzing naar de Eerwaarde Udayi, een arrogante monnik.
Het verhaal gaat, dat wanneer de monniken de Hal van Waarheid verlieten, de Eerwaarde Udayi er een handje van had plaats te nemen op de Zetel der Waarheid, de plaats waar de Boeddha normaalgesproken zat. Nu gebeurde het dat enkele monniken, die een bezoek brachten aan het klooster, hem daar op de zetel zagen zitten. Ze dachten 'Dit moet de Boeddha zijn.' Ze stelden hem wat vragen over de aggregaten van het bestaan (pańca upadana kkhandha) en andere zaken. Toen zij ontdekten dat hij helemaal niets van deze zaken afwist, zeiden ze minachtend: "Wie is deze monnik, die denkt dat hij in hetzelfde klooster moet leven als de Boeddha? Hij weet niet eens van de vijf aggregaten van het bestaan, de elementen van het bestaan (dhatu) en de zintuigbases en de zintuigobjecten (salayatana)." Dus informeerden zij de Boeddha hierover.
Uitleg vertaling vers 64
balo ce yavajivan api panditam payirupasati so dhammam na vijanati yatha dabbi suparasam
balo: een onwetend persoon, een dwaas; ce: als; yavajivan api: zelfs een leven lang; panditam: een wijs persoon; payirupasati: is nauw/intiem verbonden; so: hij; dhammam: de manier van het bestaan; na vijanati: zal niet leren; yatha: zoals; dabbi: de lepel; suparasam: de smaak van soep (niet zal kennen)
Commentaar
dabbi: de lepel.
De Boeddha heeft in dit vers een heel duidelijk beeld geschetst van wat door hem was gezegd. Dabbi -- de lepel, wordt door voedsel geroerd. In de loop van zijn werk komt de lepel in nauw contact met allerlei soorten etenswaar. De lepel draait naar links en naar rechts, gaat naar boven en naar beneden en schept het voedsel diverse kanten op. De lepel zet dit voor allerlei soorten voedsel voort: voor zoet voedsel, voor zuur voedsel, voor bitter voedsel, etc. De lepel gaat hier generaties mee door totdat hij versleten is. Het punt dat hier door de Boeddha wordt aangehaald is, dat de lepel daarna, de smaak van al dat voedsel niet heeft geproefd. Dit is een zeer passende gelijkenis om aan te tonen wat er met een dwaas persoon gebeurt die een leven lang nauw samenleeft met de wijzen. Ondanks het feit dat hij 'vele kanten is opgedraaid' en hem veel is getoond, put hij geen greintje voordeel uit al dat samenzijn.
RegID: | Dhp064 |
Bijgewerkt op: | 9 december 2004 |
Auteur: | Peter van Loosbroek - Ananda |
Locatie: | www.sleuteltotinzicht.nl |
Copyright: | Zie voor gebruik van deze tekst www.sleuteltotinzicht.nl/glb_copyright.htm |
Overige informatie: | Geen |