De vraag van de Eerwaarde Ananda

Boeddha's en Arahat's zijn volledig vrij van begeerte. Daarom wordt hun onderricht niet gedreven door dwangmatige bekeringsdrang. Alleen zij die een luisterend oor hebben, kunnen de Dhamma verstaan. In tegenstelling tot de meeste religies, is de doctrine van de Boeddha geen gebod, maar een advies om de realisatie van het hoogste doel te verwerkelijken. De Boeddha heeft zich nooit druk gemaakt over het feit of iemand zijn advies wel of niet aanneemt en in praktijk brengt, want Boeddha's en Arahat's weten als geen ander dat bevrijding een zaak is van de persoon in kwestie.

Zie af van elk kwaad. Beoefen deugdzaamheid. Zuiver de geest. Dat is het onderricht van Boeddha's.

183. Het vermijden van al het kwaad, altijd het goede doen en de eigen geest zuiveren; dit is de Leer van alle Boeddha's.

sabbapapassa akaranam kusalassa upasampada saccita pariyodapanam; etam Buddhana Sasanam

Het uitrukken van alle kwaad, de staat van goedheid binnengaan en het zuiveren van de eigen geest door zichzelf -- dit is de Leer van alle Boeddha's.

Verdraagzaamheid is het hoogste religieuze leven. Een waar verzaker doet nooit iemand pijn.

184. Voortdurende verdraagzaamheid is de hoogste ascese. "Nibbana is het hoogste", zeggen de Boeddha's. Iemand die anderen pijn doet is geen ware monnik, noch een ware verzaker wanneer hij anderen kleineert.

khanti paranam tapo titikkha nibbanam paranam vadanti Buddha na hi pabbajito parupaghati samano hoti param vihethayanto

Voortdurende verdraagzaamheid is de hoogste ascese. "Onverstoorbaarheid (Nibbana) is het meest verhevene", zeggen de Boeddha's. Iemand is geen ware monnik die anderen pijn doet, noch een ware verzaker wanneer hij anderen kleineert of op hun pad hindert. Alleen iemand die nooit iemand pijn doet, is een ware heilige (samana).

Matig in voedsel, ijverig in de zoektocht, gedisciplineerd, en zonder ergernis bij anderen te wekken, vervuld men de wens van de Boeddha.

185. Niet verachten, geen pijn doen, beheerst zijn overeenkomstig de kloosterlijke discipline, matigheid in voedsel en het streven met een verheven geest; dit is de Leer van alle Boeddha's.

anupavado anupaghato patimokke ca samvaro mattaññuta ca bhattasmim pantham'ca sayanasanam adhicitte ca ayogo: etam Buddhana'sasanam

Onthouding van het minachten van anderen; anderen geen pijn doen; jezelf oefenen in de hoogste vormen van discipline en gedrag; matig zijn in het eten van voedsel; vreugde vinden in afzondering en in verheven gedachten verkeren (hetgeen meditatie is); dit is de Leer van alle Boeddha's.

Terwijl de Boeddha in het Jetavana Klooster verbleef, sprak de Boeddha deze verzen, met verwijzing naar de vraag die gesteld werd door de Eerwaarde Ananda. Zijn vraag had betrekking op de fundamentele instructies voor monniken van de vorige Boeddha's.

Er wordt ons verteld dat toen de Eerwaarde Ananda in zijn dagverblijf zat, hij bij zichzelf dacht: 'De Boeddha heeft de moeders en vaders beschreven van de zeven Boeddha's, de lengte van hun leven, de boom waaronder zij de verlichting verwierven, hun gezelschap van discipelen, hun hoofddiscipelen en hun belangrijkste donateurs. Dit alles heeft de Boeddha beschreven. Maar hij heeft niets gezegd over hun wijze van inachtneming (uposatha) -- of dat een vastendag toen, hetzelfde was of anders dan nu?' En daarom ging hij naar de Boeddha toe en ondervroeg hem omtrent deze zaak.

Welnu, inzake deze Boeddha's, hoewel er wel een verschil in tijd was, was er geen verschil in de verzen die zij gebruikten. De verheven verlichte Boeddha Vipassi, hield elke zeven jaren de vastendag, maar de aanmaningen die hij gaf in één dag, waren voldoende voor zeven jaren. Boeddha Sikhi en Boeddha Vessabhu hielden elke zes jaren de vastendag; Boeddha Kakusandha en Boeddha Konagamana elk jaar; Boeddha Kassapa, de bezitter van de tien krachten, hield elke zes maanden de vastendag. De aanmaningen van deze laatste waren voldoende voor zes maanden[1]. Na Ananda het verschil in tijd uitgelegd te hebben, verklaarde de Boeddha om deze reden dat hun inachtneming van een vastendag (de uposatha) in elk van de gevallen hetzelfde was.

Uitleg vertaling vers 183

sabbapapassa akaranam kusalassa upasampada saccita pariyodapanam etam Buddhana'sasanam

sabbapapassa: alle slechte daden; akaranam: vermijden, afhouden; kusalassa: heilzame daden; upasampada: voortbrengen en handhaven; saccita pariyodapanam: het zuiveren en het onder controle brengen van de eigen geest; etam: dit is; Buddhanam: van de Boeddha's; sasanam: de Leer

Uitleg vertaling vers 184

titikkha khanti tapo, Buddha nibbanam paranam vadanti, parupaghati pabbajito na hi hoti param vihethayanto samano na hi hoti

titikkha: voortdurend; khanti: geduld; paranam tapo: (is de) hoogste ascese; Buddha: de Boeddha's; nibbanam: het onverstoorbare (Nibbana); paranam: (is) verheven; vadanti: staat; parupaghati: anderen pijn doen; pabbajito: een verzaker (of een monnik of asceet); na hi hoti: is zeker niet; param vihethayanto: iemand die anderen kleineert (onderdrukt of hindert); samano na hoti: is beslist geen monnik

Uitleg vertaling vers 185

anupavado anupaghato patimokke samvaro ca bhattasmim mattaññuta ca pantham sayanasanam ca adhicitte ayogo ca etam Buddhanam sasanam

anupavado: anderen niet verachten: anupaghato: anderen geen pijn doen; patimokke: in de vooraanstaande vormen van discipline; samvaro: goed beheerst; ca bhattasmim: in voedsel; mattaññuta: matig; ca pantham sayanasanam: en ook vreugde vinden in afzonderlijke plaatsen (verwijderd van menselijke bedrijvigheid); ca adhicitte: en in hogere meditatie; ayogo: (en in) continue beoefening; etam: dit is; Buddhanam: van de Boeddha's; sasanam: de Leer

Commentaar

De grondslag van de boeddhistische meditatie

Naar het Woordenboek sabbapapassa akaranam: vermijden van alle kwaad. De essentie van de religie van de Boeddha wordt in dit vers weergegeven. Wat samengaat met de drie immorele wortels: hebzucht (lobha), haat (dosa) en begoocheling (moha), is kwaad. Wat samengaat met de drie morele wortels: mildheid, vrijgevigheid, verzaking (alobha), goodwill, liefdevolle vriendelijkheid of geweldloosheid (adosa) en wijsheid (amoha), is goed.

Naar het Woordenboek pabbajito: Iemand die zijn onzuiverheden opzij heeft gezet en die de wereld verlaten heeft. Dit hoeft niet per sé een monnik of een non te zijn; het is iemand die zich niet meer conformeert aan de gekte van de wereld. In brede zin is dat iemand die de wereld verzaakt heeft.

Naar het Woordenboek samano: Iemand die zijn hartstochten overwonnen heeft, een asceet, een echte monnik.

Naar het Woordenboek sacitta pariyodapanam: Het zuiveren van de geest.

Geduld is een schone zaak

Naar het Woordenboek khanti paramam tapo: Geduld is de hoogste ascese. Het is het geduldig verdragen van lijden dat door anderen toegebracht wordt en het verdragen van iemands verkeerde daden. Een Bodhisatta beoefent geduld in zulk een omvang, dat hij niet boos wordt, zelfs al worden zijn handen en voeten afgekapt. In de Khantivadi Jataka J313, blijkt dat de Bodhisatta niet alleen opgewekt de martelingen verdraagt die door een dronken koning werden toegebracht die genadeloos beval dat zijn handen, voeten, neus en oren moesten worden afgehouwen, maar deze verwondingen zelfs beantwoordde met een zegening. Toen hij daar op de grond lag, in een plas van zijn eigen bloed en met verminkte lichaamsdelen, zei de Bodhisatta:

"Lang leve de koning,
wiens wrede hand mijn lichaam zo heeft verminkt.
Zuivere wezens zoals ik,
kijken nooit met boosaardigheid op zulke daden neer."

Van zijn verdraagzaamheid wordt gezegd, dat wanneer hij gekweld werd, hij aan de kwaadwillige dacht: "Deze persoon is een medemens van mij. Bewust of onbewust, moet ikzelf de bron van boosaardigheid zijn geweest, of het kan vanwege slecht kamma uit het verleden zijn geweest. Als het 't gevolg is van mijn eigen daden, waarom zou ik er dan kwade gedachten op na houden?"

Het mag opgemerkt worden dat een Bodhisatta door niemand in beroering wordt gebracht en ook niet door iemands schaamteloze gedrag. Toen hij zijn discipelen aanmaande om verdraagzaamheid te beoefenen, zei de Boeddha in de Kakacupama Sutta M021: "Ofschoon dieven, die mensen van de hoofdweg zijn, je ledematen met een zaag met twee handvaten zouden afzagen en je daardoor je geest bezoedelt, dan ben je geen volgeling van mijn Leer. Aldus moeten jullie jezelf trainen: 'Onze harten zullen onbevlekt blijven. Geen enkel kwaad woord zal aan onze lippen ontsnappen. Vriendelijk en met een mededogend hart, zullen wij leven zonder boosaardigheid te koesteren en zelfs deze bandieten zullen wij omringen met gedachten vol van liefdevolle vriendelijkheid. En van hen uit zullen wij doorgaan, wij zullen leven door heel de wereld te overstralen met gedachten vol van liefdevolle vriendelijkheid; uitbreidend, onbegrensd, geweldloos en harmonieus.'" Door zijn training in verdraagzaamheid, probeert de Bodhisatta in plaats van de lelijkheid in anderen te zien, het goede en het schone in iedereen te ontdekken.

Naar het Woordenboek khanti: Geduld; verdraagzaamheid; tolerantie. Dit is een buitengewone kwaliteit die in de boeddhistische lectuur hoog geprezen wordt. Het kan alleen maar ontwikkeld worden wanneer rusteloosheid en haat al in de geest tot bedaren zijn gebracht zoals dat gedaan wordt bij de meditatiebeoefening. Ongeduld, hetgeen de tendens heeft iemand erg gejaagd te maken zodat hij vele goede kansen in het leven mist, is een gevolg van het onvermogen om passief te zijn of stil te zijn en dingen uit zichzelf op te laten lossen, hetgeen soms spontaan gebeurt zonder de bemoeienis van het ik.

Bij de geduldige mens vallen vele vruchten zomaar in de schoot, terwijl de ongeduldige en hebberige mens deze steeds mist. Een van die vruchten is de stille geest, want ongeduld doet de geest opwoelen en brengt daarmee de bekende angstziekten van de moderne wereld met zich mee. Geduld verdraagt dingen rustig -- het is deze kwaliteit die het zo waardevol maakt in de mentale training en in het bijzonder in meditatie. Het is niet goed om na vijf minuten oefenen directe verlichting te verwachten. Het roeren in een kop koffie met melk kan dan wel onmiddellijk een zichtbaar resultaat geven, maar met meditatie is dat niet zo. Je zult er alleen maar door gekweld worden als je het probeert op te jagen. Voor lange tijd hebben onreinheden zich opgestapeld tot een enorme stapel mentale weerstand. Wanneer iemand dan met een zeer dun theelepeltje begint om het vuil te verwijderen, kan men dan wel verwachten dat de onreinheden dan snel verdwenen zullen zijn? Het antwoord is geduld en er moet een vastbesloten inspanning voor aangewend worden. De geduldige mediterende mens ontvangt werkelijk resultaat van blijvende waarde, maar de najager van 'vlugge methodes' of 'plotselinge verlichting' is door zijn eigen houding gedoemd tot lange teleurstelling.

Het zal voor iedereen die de Dhamma onderzoekt weldra duidelijk zijn, dat deze leerstellingen niet voor een ongeduldig persoon is. Een boeddhist bekijkt zijn huidige leven als een kleine tijdseenheid, misschien van zo'n tachtig jaar of zo, en dat laatste leven is er een uit een reeks van vele. Dit in zijn geest ingeprent, besluit hij in dit leven zoveel mogelijk te doen voor de verwerving van zijn verlichting, maar hij overschat niet zijn capaciteiten en gaat gewoon kalm en geduldig door met in de Dhamma te leven. Een stormloop naar verlichting (of wat iemand dan ook denkt wat dat is) is niet de weg om iemand naar het hoge doel te brengen; dat is alleen maar voor iemand met een zeer ontvankelijk karakter, iemand die zulk een behandeling kan aannemen, en het meest belangrijke is nog, dat hij zich toegewijd heeft aan een zeer kundige meditatiemeester.

Met geduld zal iemand zichzelf niet kneuzen maar voorzichtig stap voor stap het pad opgaan. Wij leren dat de Bodhisatta hiervan goed gewaar was en dat hij zijn geest met deze perfectie (paramita) ontwikkeld had zodat zijn geest niet verstoord werd door de verdorven verschijningen die in deze wereld gewoon zijn. Hij besloot dat hij geduldig zou zijn in het verdragen van uitwendige omstandigheden -- zich niet van zijn stuk laat brengen wanneer de zon te heet was of het weer te koud; zich niet laat verontrusten door andere wezens, zoals bijvoorbeeld insecten die een aanval pleegden op zijn lichaam. Noch zou hij verstoord raken wanneer mensen lelijke woorden tot hem spraken, over hem logen of hem beschimpten, of dat nu in zijn gezicht was of achter zijn rug. Zijn geduld bleef zelfs onaangetast toen zijn lichaam een onderwerp van marteling werd, van slaag, stokken en stenen, van folteringen en zelfs de dood zou hij kalm verdragen; zo onwrikbaar was zijn geduld. De Boeddha werd niet voor niets 'Prachtig Mens' (Acchariya Manussa) genoemd. Aan boeddhistische monniken wordt geadviseerd om zich in dezelfde verdraagzaamheid te oefenen.

Meditatiesystemen

In het boeddhistische systeem, resulteren de hogere gedragsregels in de zuivering van de geest. Dientengevolge heeft de ontwikkeling van de geest, meditatie dus, een belangrijke plaats in de juiste beoefening van het boeddhisme. De mentale oefening, bekend als meditatie, wordt in alle religieuze systemen teruggevonden. Bidden is een soort van redenerende meditatie en in het hindoeïsme wordt het reciteren van sloka's en mantra's gebruikt om de geest tot kalmte te brengen in een staat van ontvankelijkheid. Bij de meeste van zulke systemen wordt het doel geïdentificeerd met algemene psychische resultaten die ergens uit voortkomen zoals de visioenen in een semi-trance staat of de geluiden die gehoord worden. Maar dit zijn niet de vormen van meditatie die in het boeddhisme beoefend worden.

In vergelijking met andere systemen die maar weinig kennis hebben over de geest, haar functies en haar krachten, is het voor de meeste mensen moeilijk om een onderscheid te zien in zelfhypnose -- de ontwikkeling van mediumachtige staten -- en het ware proces van mentale verheldering en directe waarneming hetgeen het object is in de boeddhistische mentale ontwikkeling, genaamd bhavana (vertaald als meditatie). Het feit dat mystici van elke religie in zichzelf staten teweeggebracht hebben waarin zij visioenen zien en stemmen horen die in overeenstemming zijn met hun eigen religieuze opvattingen, duid erop, dat hun meditatie slechts alleen geresulteerd heeft in het naar de oppervlakte brengen van concepten die al eerder -- vanwege culturele conditionering -- zijn ingebed in de diepere regionen van hun geest. De christen ziet en onderhoudt zich met de heiligen die hij al kent, de hindoe visualiseert de goden van het hindoe pantheon, enzovoort. Toen Sri Ramakrishna Paramahamsa, de Bengaalse mysticus, zijn gedachten begon te wenden naar het christendom, zag hij visioenen van Jezus in zijn meditaties, in plaats van zijn vorige ingeprente beelden van de hindoe Avatars.

Vanwege het beoefende hypnotische onderwerp komt de meditator steeds makkelijker in staat zich te doen overgeven aan de suggesties die door de hypnotiseur opgelegd worden, en iedereen die dit onderwerp bestudeert, zal een connectie zien tussen de mentale staat van inwilliging die hij heeft bereikt en de vaardigheid waarmee de mystici elke soort van ervaring teweeg kan brengen die hij maar wil ondergaan.

En er is nog een andere latente mogelijkheid in de beoefening van meditatie: de ontwikkeling van mediumachtige vermogens waarbij de persoon actueel wezens in verschillende sferen van bestaan kan zien en horen; de werelden van hemelwezens (deva loka's) en bijvoorbeeld de wereld van de ongelukkige geesten. Deze werelden, die het dichtst bij onze eigen wereld staan, zijn de meest makkelijk toegankelijke, en dit zou wel eens de ware verklaring kunnen zijn van de psychische fenomenen van westers spiritualisme.

Hoe dan ook, geen van deze dingen is het doel van de boeddhistische meditatie. Zij kunnen opkomen vanwege verstoringen in de meditatie en ze zijn niet alleen geen doel van meditatie, maar vooral ook hindernissen die overwonnen moeten worden. De christen die Jezus ziet of de hindoe die zich onderhoud met Bhagavan Krishna, mag gerust tevreden zijn dat hij het doel van zijn religieuze leven vervuld heeft, maar een boeddhist die een visioen ziet van de Boeddha, weet maar al te goed dat hij alleen maar succes geboekt heeft in het projecteren van een geloof dat in overeenstemming is met zijn eigen mentale scherm, want de Boeddha is na zijn algehele heengaan, na zijn Parinibbana, volgens zijn eigen woorden, 'voor niemand meer zichtbaar'.

Er is dus een essentieel verschil tussen boeddhistische meditatie en die van andere systemen. De boeddhist die zich op het meditatieve pad begeeft, doet er goed aan dit verschil te herkennen en heel goed een helder begrip in zijn eigen geest te vestigen van wat het is en wat hij probeert te doen.

Verdraaiingen en wedergeboorte

De hoofdoorzaak van wedergeboorte en lijden is onwetendheid (avijja) samen met begeerte (tanha). Deze twee oorzaken vormen een vicieuze cirkel; aan de ene kant zijn het concepten die emoties produceren en aan de andere kant zijn het emoties die concepten produceren. De wereld van verschijningsvormen heeft geen betekenis achter de betekenis die er door onze eigen interpretatie aan wordt gegeven.

Wanneer die interpretatie is gebaseerd op vooroordelen uit het verleden, zijn wij onderworpen aan wat bekend is als vipallasa oftewel 'verdraaiingen' of 'vervormingen': verdraaiingen van waarnemingen (sañña vipallasa), verdraaiingen van de geest (citta vipallasa), verdraaiingen van concepten of meningen (ditthi vipallasa) hetgeen er de oorzaak van is dat wij de dingen die vergankelijk (anicca) zijn, beschouwen als zijnde onvergankelijk; hetgeen dat pijnlijk (dukkha) is, als plezierig; en dingen die onpersoonlijk (anatta) zijn, als persoonlijk, met een blijvend 'zelf'. Als gevolg daarvan, plaatsen we een verkeerde interpretatie bij alle zintuiglijke ervaringen die we verwerven door de zes ontvangers van herkenning, dat wil zeggen, het oog (cakkhu), het oor (sota), de neus (ghana), de tong (jivha), het tastzintuig (kaya) en de geest (mano). Het is bekend dat de verschijnselen die wij kennen door deze kanalen van herkenning, niet echt corresponderen met de fysieke wereld. De boeddhistische visie bevestigt dit zeer nadrukkelijk. Wij worden misleid door onze eigen zintuigen. De dingen najagend waarvan wij onszelf voorhouden dat ze aangenaam zijn, als een object van plezier. In feite doen we niets anders dan achter een schaduw aanhollen en proberen we op die manier een luchtspiegeling vast te grijpen. Maar deze fenomenen zijn vergankelijk, pijnlijk en onpersoonlijk. Wij, die zelf jacht maken op illusies, zijn eveneens vergankelijk, onderhevig aan lijden en zonder een echte, blijvende persoonlijkheid; een schaduw die achter een schaduw aanjaagt.

Daarom is het doel van boeddhistische meditatie om meer dan slechts een intellectueel begrip van deze waarheid te verwerven, namelijk om onszelf te bevrijden van begoocheling en daardoor een einde te maken aan zowel onwetendheid als aan begeerte. Als deze meditatie geen vruchten voortbrengt die zichtbaar zijn in het karakter van de persoon en in de algehele houding ten opzichte van het leven, dan is het duidelijk dat er iets mis is met het meditatiesysteem of met de methode waarop geoefend wordt. Het is niet genoeg om lichten te zien, om visioenen te hebben of extatische ervaringen te beleven. Deze fenomenen zijn te gewoon om indruk te maken bij de boeddhist die werkelijk het doel van de boeddhistische meditatie begrijpt.

In de grote toespraak van de Boeddha over de beoefening van indachtigheid, de Maha Satipatthana Sutta D22, worden beide, het object van meditatie en de betekenis ervan om het te verwerven, duidelijk uiteengezet. Alertheid met betrekking tot de bewegingen van het lichaam en de altijd veranderende staat van de geest, moet ontwikkeld worden om hun ware natuur te kunnen begrijpen. In plaats van deze fysieke en mentale fenomenen te identificeren met een vals concept van 'zelf', is het aan ons om deze fenomenen te zien voor wat zij werkelijk zijn; als bewegingen van een fysiek lichaam, onderworpen aan fysieke wetten van oorzakelijkheid aan de ene kant, en als een opeenvolgende reeks van gevoelens, emotionele staten en concepten die opkomen en vergaan als reactie op externe prikkels. Zij dienen objectief aanschouwd te worden, als zijnde processen die niet met onszelf verbonden zijn, maar als een serie van onpersoonlijke fenomenen.

Waar vanuit kan zelfzuchtigheid en eigenwaan anders voortvloeien dan behalve uit het concept van 'zelf' (sakkaya ditthi)? Als in het beoefenen van meditatie, van welke vorm dan ook, zelfzuchtigheid en eigenwaan achterwegen blijft, zal het nooit een succes kunnen worden. Een boom wordt beoordeeld op zijn vruchten en een mens op zijn daden; een ander criterium is er niet. Dit in het bijzonder, is heel waar in de boeddhistische psychologie, want een mens is wat hij doet. In de meest brede zin is het enkel de continuïteit van daden (kamma) en gevolgen (vipaka) die ieder 'blijvende entiteit' kan claimen, niet alleen door de verschillende fases van iemands leven heen, maar ook door de verschillende levens in deze cyclus van geboorte en dood, genaamd samsara.

Oplettendheid met beschouwing van het lichaam en van de geest, doet dienst om de illusie van 'zelf' te doorbreken. En niet alleen dat; het verwijdert ook begeerte en gehechtheid aan externe objecten, zodat er uiteindelijk noch een 'zelf' is dat begeert, noch een object dat begeerd wordt. Het is een lange en zware oefening, en het is er een, die alleen ondernomen kan worden in afzondering, je moet dingen los kunnen laten. Een tijdelijke cursus in deze oefening kan goede resultaten opleveren zodat het een houding van geest teweegbrengt die gebruikt kan worden in bepaalde niveaus van de gewoonlijke situaties van het leven. Onthechting en objectiviteit zijn van een onschatbare bijdrage voor een heldere manier van denken. Zij stellen een mens in staat, een bepaalde situatie op te sommen zonder vooroordelen, persoonlijk of anderzijds, en om in een situatie te handelen met moed en vrijheid.

Een andere gave die meditatie teweegbrengt, is die van concentratie -- de mogelijkheid om de geest bij een bepaald onderwerp te houden. Dit is het grote geheim van elk succes bij elke onderneming, bij alles wat je doet. Het is heel moeilijk om de geest te beteugelen; hij doolt her en der rond zoals de wind, of zoals een ongetemd paard, maar wanneer hij volledig onder controle is, is het het meest machtige instrument in het hele universum.

In de eerste plaats is de getemde geest zonder angst. Angst ontstaat omdat we associëren met geest en lichaam (nama en rupa), gehechtheid aan ideeën van een 'zelf'; dientengevolge, wordt elke pijniging tot elk van de twee aspecten (tot geest en lichaam), beschouwd als zijnde een pijniging voor zichzelf. Maar hij, die deze illusie heeft neergehaald door te realiseren dat het proces van de vijf aggregaten (pañca khandha) louter een proces is van de manifestatie van oorzaak en gevolg, van opkomende en verdwijnende fenomenen, heeft geen angst voor de dood of voor ongeluk. Hij blijft dezelfde in succes en in verlies, hij blijft onaangetast door lof of minachting. Het enige wat hij vreest, zijn onheilzame daden, omdat hij weet dat geen enkel ding of persoon in de hele wereld hem kan kwellen behalve hijzelf. En als zijn onthechting zich uitbreidt, wordt hij steeds minder vatbaar voor slechte daden. Onheilzame daden komen voort uit een onheilzame geest, en als de geest zuiver wordt, wanneer hij geneest van zijn chaos, komt er een einde aan de ophoping van negatief kamma. Het is alsof hij uit een nachtmerrie van verkeerde daden ontwaakt en groter en groter genoegen beleeft in die daden die voortkomen uit alobha, adosa en amoha -- vrijheid van begeerte, liefdevolle vriendelijkheid of geweldloosheid en wijsheid.

Eindnoten

[1] Voor een lijst met deze Boeddha's, zie Hlp013.

RegID: Dhp183-185
Bijgewerkt op: 27 juni 2005
Auteur: Peter van Loosbroek - Ananda
Locatie: www.sleuteltotinzicht.nl
Copyright: Zie voor gebruik van deze tekst www.sleuteltotinzicht.nl/glb_copyright.htm
Overige informatie: Dhammapada 183; 184; 185