Visakha's verdriet om Datta

Wanneer mensen hun eigen gevoelens niet verstaan, worden zij door verdriet overmand.

Uit genegenheid ontstaat verdriet en angst. Als er geen genegenheid is, dan is er ook geen verdriet en angst.

213. Uit genegenheid ontstaat verdriet; uit genegenheid ontstaat vrees. Voor hem die vrij is van genegenheid bestaat er geen verdriet. Vanwaar dan nog vrees?

pemato jayati soko pemato jayati bhayam pemato vippamuttassa natthi soko kuto bhayam

Uit genegenheid (pema) ontstaat verdriet; uit genegenheid ontstaat vrees. Voor hem die vrij is van genegenheid is er geen verdriet. Hoe kan er dan voor zo'n persoon angst zijn?

Toen de Boeddha in het Jetavana Klooster verbleef, sprak hij dit vers, met verwijzing naar Visakha, de beroemde vrouwelijke sponsor van het Pubbarama Klooster.

Het verhaal gaat, dat het de gewoonte van Visakha was de dochter van haar zoon, een meisje genaamd Datta, toestemming te geven de monniken in haar huis te bedienen tijdens haar afwezigheid. Na verloop van tijd stierf Datta. Visakha zorgde voor het afleggen van haar lichaam. Daarna, toen ze niet in staat bleek te zijn haar verdriet onder controle te houden, ging ze bedroefd en vol van smart naar de Boeddha. Na hem begroet te hebben, zat zij respectvol aan zijn zijde. En de Boeddha zei tegen Visakha: "Waarom is het, Visakha, dat je hier zit, bedroefd en vol van smart, met tranen in je ogen, huilend en wenend?"

Visakha legde toen de zaak uit aan de Boeddha, met de woorden: "Eerwaarde, het meisje was mij zeer lief. Zij was geloofwaardig en trouw. Haar gelijke zal ik nooit meer zien."

"Maar, Visakha, hoeveel inwoners heeft Savatthi?"

"Ik heb u horen zeggen, Eerwaarde, dat het er zeventig miljoen zijn[1]."

"Maar stel je eens voor, dat al die mensen je net zo lief zijn als Datta. Zou je dat willen?"

"Ja, Eerwaarde."

"Maar hoeveel mensen sterven er elke dag in Savatthi?"

"Een zeer groot aantal, Eerwaarde."

"In dat geval is het zeker dat je te weinig tijd zou hebben om je in je verdriet te bevredigen. Je zou er dag en nacht mee doorgaan en niets anders meer doen dan jammeren."

"Zeker, Eerwaarde; ik begrijp u heel goed!"

Toen zei de Boeddha: "Goed dan, Visakha, lijdt geen smart. Wat het ook is, verdriet of angst, het ontstaat enkel en alleen maar door genegenheid." En toen uitte hij het vers waar dit verhaal mee begon.

Uitleg vertaling vers 213

pemato soko jayti pemato bhayam jayati pemato vippamuttassa soko natthi bhayam kuto

pemato: vanwege genegenheid; soko: verdriet; jayti: wordt geboren; pemato: vanwege genegenheid; bhayam: vrees; jayati: ontstaat; pemato vippamuttassa: voor iemand die vrij is van genegenheid; soko natthi: is er geen verdriet; bhayam: vrees; kuto: hoe kan er zijn

Commentaar

Naar het Woordenboek pema: Zinnelijke liefde of het verlangen naar zelfzuchtige genegenheid.

Visakha en haar schoonvader

De Boeddha uitte dit vers om Visakha tot bedaren te brengen, de grootste vrouwelijke lekensponsor van de Boeddha ten tijde van de Buddha Sasana (De religie van de Boeddha). Visakha's leven is tijdloos verweven met de oude geschiedenis van het boeddhisme. Er heeft zich een gebeurtenis plaatsgevonden die haar plichtsgetrouwe vriendelijkheid openbaart, zelfs voor dieren. Toen ze hoorde dat haar volwassen merrie in het midden van de nacht van een veulen zou bevallen, begaf ze zich onmiddellijk met haar dienstmeisjes met fakkels in hun handen naar de stal en verzorgden de merrie in alles wat nodig was met de grootst mogelijke zorg.

Omdat haar schoonvader een fanatieke volgeling was van Nigantha Nataputta, nodigde hij een groot aantal naakte asceten uit om in zijn huis te komen eten. Bij hun aankomst werd Visakha gevraagd te komen en hulde te betuigen aan deze zogenaamde Arahats. Ze was blij het woord Arahats te horen en haastte zich naar de hal. Ze trof er echter enkel de naakte asceten die verstoken waren van elke vorm van bescheidenheid. Het aanzien was ondraaglijk voor zo'n beschaafde dame als Visakha. Ze berispte haar schoonvader en keerde naar haar verblijven terug zonder hen te vermaken. De naakte asceten voelden zich beledigd en beschuldigden hem ervan een vrouwelijke volgelinge van de asceet Gotama naar zijn huis gebracht te hebben. Ze vroegen hem om haar onmiddellijk uit het huis te zetten. De miljonair stelde hen gerust.

Op een dag zat hij op een kostbare zetel en begon aan een maaltijd van zoete melk met rijstepap uit een gouden kom. Op dat moment stond er een monnik aan de deur voor voedsel. Visakha wuifde haar schoonvader koelte toe en zonder hem te informeren van de aanwezigheid van de monnik, stapte ze opzij zodat hij hem kon zien. Ofschoon hij hem zag, ging hij gewoon door met eten alsof hij de monnik niet had gezien. Uit beleefdheid vroeg Visakha de monnik: "Kom verder, Eerwaarde, mijn schoonvader eet oude kost (puranam)." De domme miljonair begreep haar woorden niet. Hij werd zó kwaad dat hij beval de kom te laten verwijderen en Visakha uit het huis te zetten. Maar Visakha was geliefd bij alle inwonende van het huis, en daarom wilde niemand haar aanraken.

Maar Visakha, zo gedisciplineerd als zij was, zou zo'n behandeling niet zonder protest accepteren, zelfs niet van haar schoonvader. Beleefd zei ze: "Vader, dit is geen afdoende reden waarom ik uw huis zou moeten verlaten. Ik ben hier niet als een dienstmeisje dat van een of ander laag oord naar u toegebracht is. Dochters, waarvan de ouders nog leven, gaan zo niet het huis uit. Het is vanwege deze reden dat mijn vader, toen ik uitgezonden werd om hier te komen, acht familieleden bijeen riep en mij aan hen toevertrouwde, zei: 'Mocht mijn dochter enige schuld te wijten zijn, onderzoek dat dan.' Bericht de familieleden en laat hen onderzoeken of ik schuldig ben of niet schuldig ben."

De miljonair ging akkoord met haar redelijke voorstel en riep de familieleden bij elkaar. Hij zei: "Eens, tijdens een festiviteit, toen ik zoete melk met rijstepap at uit een gouden kom, zei dit meisje dat hetgeen ik at, niet zuiver was. Veroordeel haar hiervoor en verban haar uit het huis."

Maar Visakha bewees haar onschuld door te zeggen: "Dat is niet precies wat ik zei. Toen een zekere monnik aan de deur stond voor eten, at mijn schoonvader zoete melk in rijstepap en negeerde hij hem. En ik dacht bij mezelf dat mijn schoonvader, zonder ook maar één goede daad in zijn leven te hebben verricht, slechts de verdiensten van daden uit het verleden consumeerde. Daarom zei ik tegen de monnik: 'Kom verder, Eerwaarde, mijn schoonvader eet oude kost.' Wat heb ik hiermee misdaan?"

Ze werd vrijgesproken van de aanklacht en haar schoonvader vond zelf ook dat ze niet schuldig was. Echter, de haatdragende miljonair, haar schoonvader, klaagde haar wederom aan omdat zij met mannelijke en vrouwelijke bedienden midden in de nacht naar de achterkant van het huis was gegaan. Toen ze verklaarde dat ze dat gedaan had om een merrie in barensnood te verzorgen, merkten de familieleden op dat hun edele dochter een voorbeeldige daad had verricht die zelfs een dienstmeisje niet zou doen.

Zo werd ze ook van de tweede aanklacht vrijgesproken. Maar de wraakzuchtige miljonair zou niet rusten totdat ze schuldig bevonden was. In het volgende geval beschuldigde hij haar voor geen enkele reden. Hij zei dat haar vader, voor haar vertrek van huis, tien waarschuwingen had meegegeven. Hij zei bijvoorbeeld tegen haar: 'Het vuur binnenin het huis moet niet naar buiten gebracht worden[2].' En hij vervolgde: "Maar is het echt mogelijk om te leven, zonder zelfs vuur te geven aan onze beide buren?", vroeg de miljonair. Visakha maakte van deze gelegenheid gebruik om alle tien de waarschuwingen die ze van haar vader had meegekregen, tot in detail en tot haar schoonvaders tevredenheid geheel te verduidelijken. Toen werd de miljonair stil en had hij geen verdere aanklachten meer. Na haar onschuld te hebben bewezen, wilde Visakha, die over een flinke dosis zelfrespect beschikte, het huis verlaten zoals haar dat in eerste instantie bevolen werd. De houding van de miljonair ten opzichte van Visakha veranderde volkomen en hij was wel verplicht zijn excuus bij zijn schoondochter aan te bieden voor wat hij door onwetendheid had gezegd.

Eindnoten

[1] Uitdrukkingen in het Pali zoals zeventig miljoen moet men niet letterlijk nemen. Het betekent gewoon 'heel veel'.

[2] 'De vuile was buiten hangen.'

RegID: Dhp213
Bijgewerkt op: 19 juli 2005
Auteur: Peter van Loosbroek - Ananda
Locatie: www.sleuteltotinzicht.nl
Copyright: Zie voor gebruik van deze tekst www.sleuteltotinzicht.nl/glb_copyright.htm
Overige informatie: Dhammapada 213