Zij die lijden voor hun slechte daden

Velen noemen zich 'monnik' of 'boeddhist', maar zijn dat niet. Wie de Dhamma ziet, zal het onderscheid direct zien.

Velen die het geverfde gewaad aandoen, zijn ongedisciplineerd en hebben slechte manieren, waardoor zij worden wedergeboren in de hel.

307. Velen die het gele gewaad dragen, zijn onbeheerst en doen slechte dingen; deze slechteriken worden door hun slechte daden in de hel wedergeboren.

kasavakantha bahavo papadhamma asaņņata papa papehi kammehi nirayam te upapajjare

Veel mannen die het gele gewaad dragen tot aan hun nek, terwijl ze in een slechte toestand verkeren en hun gedachten, woord en daad niet beheersen, worden in de hel wedergeboren ter verantwoording van hun slechte daden.

Terwijl de Boeddha in het Veluvana klooster verbleef, sprak de Boeddha deze verzen, met verwijzing naar enkele peta's.

Eens kwam de Eerwaarde Maha Moggallana van de Gijjhakuta naar beneden, toen hij enkele geesten zag[1]. Toen hij in het klooster terug was, vertelde Eerwaarde Maha Moggallana aan de Eerwaarde Lakkhana, in het bijzijn van de Boeddha, dat hij een geest had gezien die op een skelet leek. Hij voegde eraan toe dat hij ook vijf monniken had gezien wier lichamen brandden in vlammen.

In het tijdperk van Boeddha Kassapa begingen zij veel slechte daden

Toen hij de uiteenzetting over deze monniken hoorde, zei de Boeddha: "In het tijdperk van Boeddha Kassapa hebben deze monniken veel kwaad begaan. Voor die kwade daden hebben ze in de hel geleden en nu dienen ze de rest van de periode van hun lijden uit als geesten." En toen uitte hij het vers waar dit verhaal mee begon.

Uitleg vertaling vers 307

kasavakantha papadhamma asaņņata bahavo te papa papehi kammehi nirayam upapajjare

kasavakantha: met het gele gewaad om hun nek; papa dhamma: slechte mannen; asaņņata: onbeheerste mensen; bahavo: zijn velen; te papa: deze slechteriken; papehi kammehi: vanwege hun slechte daden; nirayam: in de hel; upapajjare: worden geboren

Commentaar

Maha Moggallana en de geest bij de Gierenpiek

In dit verhaal wordt ernaar verwezen, dat de Eerwaarde Maha Moggallana een metgezel had die Eerwaarde Lakkhana heette. Deze vriend en metgezel van de Eerwaarde Maha Moggallana, stapelde zijn verdiensten op gedurende de religie van de Boeddha Padumuttara. Sinds die tijd had hij veel verdiensten vergaard en uiteindelijk werd hij geboren onder de naam Lakkhana. Zijn groep was die van Uruvela Kassapa (Maha Kassapa) en zijn broers Gaya Kassapa en Nadi Kassapa. Met hun bekering, werd ook hij later een van de acht grote arahats. Hij was een vriend en metgezel van Maha Moggallana. Tijdens hun reizen, kwamen ze een niet-menselijke geest tegen op de top van de Gierenpiek (Gijjhakuta) die in een van de vier staten van ellende verkeerde, namelijk in de geestenwereld (peta loka). De andere staten van ellende zijn de hellewereld (niraya), de dierenwereld (tiracchana yoni) en de demonenwereld (asura nikaya).

Hij had de vorm van een kraai en spuwde vlammen uit. Toen hem gevraagd werd over het verband met zijn lijden, zei hij, dat hij eens als een vogel geboren was in de familie van de roodborstjes. Tijdens de religie van Boeddha Kassapa, toen de mensen offergaven brachten aan de monniken, vloog deze vogel plotseling die richting op en griste een portie rijst weg en vloog daarmee weg. Zijn huidige lijden was het gevolg van die daad.

Tijdens een andere gelegenheid, op diezelfde plaats waar hetzelfde koppel liep, zag alleen Maha Moggallana een slang met haar immense lengte, omhuld door vlammen, met een menselijk gezicht en de mond van een varken. Eerwaarde Maha Moggallana moest glimlachen maar wachtte ermee zijn reden daarvoor te geven totdat ze bij de Boeddha waren. Eerwaarde Lakkhana wachtte die gelegenheid af en stelde hem toen de vraag waarom hij moest glimlachen. De Eerwaarde Maha Moggallana legde uit, dat toen hij glimlachte tijdens het lijden van dat wezen, die glimlach was vanwege een zucht van bevrijding, omdat zulke staten van lijden voor hemzelf niet meer mogelijk zijn.

De Boeddha stond hem bij, en zei dat ook hij, na de Verlichting te Uruvela, diezelfde slang had gezien, maar wilde het er met niemand over hebben omdat men er toch maar sceptisch tegenaan zou kijken. Een Boeddha onthult niet alles omdat dat een 'misstap' zou zijn waardoor niemand hem zal geloven. Bovendien is wat een Boeddha spreekt, goed getimed. Dit wordt toegeschreven aan de kundige ontwikkelingen omtrent zaken waarin de Boeddha zweeg. Het is daarom niet zo dat de Boeddha iets niet weet. Trouwens, vele vragen die gesteld werden, maakten geen deel uit van zijn missie. Hier wordt de overtuiging door de Boeddha zelf versterkt.

Eindnoten

[1] De Eerwaarde Maha Moggallana beschikte over abhiņņa, de zes hogere krachten of vormen van bovenwereldse kennis.

RegID: Dhp307
Bijgewerkt op: 16 mei 2005
Auteur: Peter van Loosbroek - Ananda
Locatie: www.sleuteltotinzicht.nl
Copyright: Zie voor gebruik van deze tekst www.sleuteltotinzicht.nl/glb_copyright.htm
Overige informatie: Dhammapada 307