De dingen zien zoals ze zijn

Dit document heb ik geschreven op basis van gesprekken met mijn ome Jan. Hij was niet alleen een oom, maar ook een goede vriend. In 2004 kreeg hij te horen dat hij longkanker had waar niets meer aan te doen was. Zo'n bericht is natuurlijk nooit leuk, maar ome Jan werd er niet door in beslag genomen; hij ging net zo makkelijk met de dood om zoals iemand die een plukje katoen op zijn hand draagt en het door de wind laat meevoeren... Voor vrienden en kennissen was het een ware openbaring dat hij de dood heel dapper en recht in de ogen kon kijken, dat hij er zo goed over kon praten en er in het geheel niet bang voor was. En als mensen dan vroegen hoe dat kwam, kreeg men te horen: 'Dat heb ik allemaal aan Peter te danken.' De gesprekstof tijdens ons samenzijn betrof nagenoeg altijd essentiële zaken van het leven. Dit heeft hem tot een diep inzicht gebracht waardoor hij veel rustiger werd en het bestaan veel beter kon begrijpen en dus beter kon loslaten. Inzicht in de ware aard van dingen is iemands beste wapen gedurende het hele leven; op de weg naar de dood functioneert dit als een alles doordringende inzicht, als een brander die elke hindernis wegbrandt. En na de dood, in zowel de hogere als lagere sferen, zal dit inzicht zijn trouwe gids zijn. Dit inzicht zal hem ook blijven bijstaan in de levens die hem nog te wachten staan. Uiteindelijk zal dit inzicht hem tot het allerhoogste doel brengen, hetgeen Nibbana is. Wanneer iemand een glimp van dit doel heeft opgevangen, is iemand zo sterk als ome Jan. Die wijsheid is een kracht waar de gewone wereldling geen weet van heeft omdat hem het bijzondere inzicht ontbreekt. Ik was zijn leraar die hem een belangrijke bagage meegaf, maar het was ome Jan die heeft laten zien hoe makkelijk je met kanker kunt omgaan en hoe makkelijk het is om te sterven. Hij stierf op 14 juni 2005, letterlijk met een glimlach op zijn gezicht!

Vanuit boeddhistisch oogpunt kun je zeggen dat ik voor hem een kalyana mitta ben geweest. Hij was (nog) geen praktiserend boeddhist, maar kon zich heel goed vinden in datgene wat de kern van de Dhamma vertegenwoordigt, namelijk de drie karaktereigenschappen (ti lakkhana). Het mooie van boeddhisme is, dat iemand helemaal geen 'boeddhist' hoeft te zijn om de Dhamma te horen, want de Dhamma is gebaseerd op 'onomstotelijke feiten en vaststaande wetten'. Boeddhisme komt niet voort uit een persoon die beweert als een soort medium tussen een geheimzinnig opperwezen en de mens te staan. De Boeddha was een mens, een mens die op eigen kracht, zonder externe hulp, het ultieme inzicht verwierf hoe een einde aan lijden te maken. Daarom is boeddhisme geen verzinsel, maar een ontdekking. Het is dan ook geen toevalligheid dat de leerstelling van de drie karakters van het bestaan, alleen binnen het boeddhisme wordt aangetroffen.

Aanvankelijk wordt aan de doorsnee mens, de gewone wereldling, niet een leerstelling als deze (ti lakkhana) uiteengezet, omdat de minder ontwikkelde geest dat niet kan bevatten. Maar omdat ik mijn oom vaak heb bezocht, hebben er veel gesprekken plaatsgevonden op moreel gebied. Deze gesprekken hebben de weg vrijgemaakt zodat hij de hoogste waarheid voor een belangrijk deel goed kon bevatten.

In mijn betoog geef ik aan hoe een niet geïnstrueerde wereldling de wereld beschouwt en door zijn eigen begeerte zijn eeuwigdurende ronddoling in samsara voortzet. Maar door vaak wijze gesprekken te voeren, wordt iemand een goed geïnstrueerde leerling, iemand die de juiste instructies ontvangt. Omdat hem de cruciale aspecten van het bestaan worden onderwezen, gaat hij anders tegen het leven aankijken. Daarom ondergaat hij een radicale verandering, hij buigt af. Iemand die de drie karakters goed ziet, zal steeds beter gaan loslaten omdat hij de gevaren van vastgrijpen kent. Als hij in een hemelse wereld wordt geboren, dan weet hij dat ook die wereld een illusie is. Hoeveel levens er nog voor hem komen, zijn vastgrijpen aan welke wereld dan ook, zal sterk afnemen nadat hij is onderwezen in de drie karakters van het bestaan. Hiermee is hij, na ontelbare levens rondgezworven te hebben, op een spoor gezet dat regelrecht naar perfecte bevrijding voert, hetgeen Nibbana is. Dit is, wat uit mijn betoog op te maken valt, en dit is de radicale verandering die ome Jan heeft ondergaan.

Opmerking

Het einde van lijden is mogelijk voor degene die weet en ziet, maar niet voor degene die niet weet en ziet.

Alles wat de aard van opkomen in zich heeft, heeft ook de aard van vergaan in zich. Zodra iets opkomt, treedt het proces van verval al in werking. Alle verschijningsvormen, alle dingen in het bestaan, worden gekenmerkt door drie eigenschappen: de eerste eigenschap is dat alle dingen vergankelijk zijn. Omdat dingen vergankelijk zijn, zijn dingen onvolmaakt en onbevredigend van aard; en daarom in essentie beladen met lijden. Dit is de tweede eigenschap. De derde eigenschap is, dat alle dingen veranderen. Alles is zonder een 'zelf', zonder enige vaste kern. Er is geen enkel fenomeen in het hele universum dat twee momenten hetzelfde blijft. Dit is de derde eigenschap die alle dingen gemeen hebben. Dit is de ware aard van dingen. Het is een onomstotelijk feit en een vaststaande wet.

Vanwege de begeerte naar zintuiglijke plezieren, ziet de plezierzoeker slechts wat hij graag wil zien, en niet hoe dingen zijn. De plezierzoeker is geen waarheidzoeker en daarom komt hij niet tot een diepgaand onderzoek naar de ware aard van dingen; hij komt niet tot een algeheel begrip van het bestaan. Zo zorgen zintuiglijke verlangens voor meer en meer onwetendheid en een verdraaide visie op de realiteit.

Een niet geïnstrueerde wereldling die de ware aard van dingen niet begrijpt, probeert zich te bevredigen in datgene wat onbevredigend is, in datgene wat in werkelijkheid een luchtspiegeling is, een illusie, een kermis. Door zijn begeerte raakt hij gehecht, en door zijn gehechtheid is hij niet vrij van lijden. Het is de eigen begeerte waarmee een wezen zichzelf gevangen houdt in zijn eigen gemaakte gevangenis, in de oneindige cyclus van geboorte en dood (samsara).

Wanneer een jager een aap wil vangen, neemt hij een kokosnoot die hij uitholt. Aan de ene kant maakt hij een gat waar de aap maar net met z'n handje doorheen kan. Aan de andere kant maakt hij een kleiner gat waardoor hij een touw steekt om de kokosnoot aan vast te maken. Dan stopt de jager iets lekkers in de kokosnoot en bindt hij de kokosnoot met het touw aan een boom vast. Wanneer de aap komt, steekt hij zijn hand in de kokosnoot om de lekkernij te pakken. Maar omdat het gat in de kokosnoot net iets te klein is voor zijn dichtgeknepen vuistje, krijgt de aap z'n hand er niet meer uit en zit hij gevangen door zijn eigen begeerte. Zijn bevrijding is dichtbij, want het enige dat hij hoeft te doen, is om datgene wat hij wilde hebben, los te laten. Maar dat komt niet in hem op omdat hij verblind is door begeerte. Zo is het ook met de plezierzoeker, iemand die niet goed geïnstrueerd is.

Echter, iemand die wel goed geïnstrueerd is, kent de gevaren van begeerte en zal er alles aan doen om die begeerte te overwinnen. Hij is altijd waakzaam en hij stelt een kritisch en diepgaand onderzoek in naar de ware aard van dingen. Hij is een waarheidzoeker en realist bij uitstek.

Door het licht van inzicht, door de dingen te zien zoals ze werkelijk zijn, zal hij door eigen inspanning bevrijding van lijden verwerven. Na de dood wordt hij in een sfeer geboren overeenkomstig de gevolgen van zijn daden. Hij pakt de draad op waar hij gebleven was en hij maakt zijn weg verder af die hij moest gaan. Vol zelfvertrouwen maakt een wijs mens korte metten met elk probleem zodra het zijn weg kruist. Het is zoals de wind een plukje katoen wegblaast.

Zo is het einde van lijden mogelijk voor degene die weet en ziet, maar niet voor degene die niet weet en ziet.

RegID: Div022
Bijgewerkt op: 7 juli 2006
Auteur: Peter van Loosbroek - Ananda
Locatie: www.sleuteltotinzicht.nl
Copyright: Zie voor gebruik van deze tekst www.sleuteltotinzicht.nl/glb_copyright.htm
Overige informatie: Geen