Personen

Deze pagina geeft een lijst van personen met een toelichting en/of verwijzing. Wanneer namen in de teksten voorkomen, is er een link naar deze pagina gemaakt zodat je meteen meer informatie over de betreffende persoon kunt lezen. Daarnaast is het ook leerzaam om deze pagina afzonderlijk te raadplegen. Hierdoor raak je goed vertrouwt met de personen die een rol spelen of hebben gespeeld in de boeddhistische wereld.
Naam Omschrijving
ABHAYA Zoon van koning Bimbisara. Ook wel Abhayarajakumara genoemd (Abhaya, zoon (kumara) van de koning (raja).
ABHAYARAJAKUMARA Zie Abhaya.
ADINNAPUBBAKA Vader van Mattakundali.
AGGIDATTA Een brahmaan die samen met zijn leerlingen tot de Sangha toetrad. Zie Dhp188-192.
AJAKALAPAKA Een yakkha. Zie o.a. Ud1-07.
AJATASATTU Zoon van koning Bimbisara en koningin Kosala Devi. Zijn karakter werd al voorspeld toen hij nog in de baarmoeder zat: 'ongeboren vijand'. Door eerzucht gedreven doodde hij zijn vader, koning Bimbisara om koning van Magadha te worden (zie o.a. Dhp162). Zijn volledige naam is Ajatasattu Vedehiputta. Het commentaar verklaart 'Vedehiputta' als 'zoon van de Vedehi vrouw'.
AJITA Brahmaanse student. Zie o.a. Snp5-00; Snp5-01.
AJITA KESAKAMBALI Religieuze leraar. Nihilisme (natthika ditthi). Dit werd onderwezen door Ajita Kesakambali, een derde tegenhanger van de Boeddha die beweerde dat de verdiensten van ieder geloof in goede en kwade handeling slechts een illusie is, dat er na de dood geen verder leven meer volgt, dat de mens bij de dood opgelost wordt in de elementen.
ALARA KALAMA Eerste leermeester van de Boeddha voor zijn verlichting. Hij leerde de Bodhisatta om de sfeer van niets-heid te bereiken maar kon hem het pad naar Nibbana niet wijzen. Alara Kalama stierf 1 week voor de verlichting van de Boeddha.
ALAVAKA Een yakkha. Zie Snp1-10.
ALAVI GOTAMA ?
ALEXANDER CUNNINGHAM Alexander Cunningham was geboren in 1814 en kwam in 1833 als een tweede luitenant naar India. Al snel na zijn komst naar India begon zijn interesse in de cultuur te groeien en hij bezocht vele duizenden tempels. In die dagen stond archeologie nog maar in de kinderschoenen en meer in het licht van schatten jacht en grafroverij, maar zelfs toen scheen Cunningham's hoofdmotief een genieus verlangen te zijn om de oude geschiedenis van India beter te leren kennen; een geschiedenis die bijna geheel onbekend was voor de Indiase bevolking zelf en enkel vaag begrepen werd door Europeanen.

Hij kreeg te maken met vele moeilijkheden en frustraties. De wegen waren zeer slecht, er heerste constant het gevaar voor malaria, roverij kwam overal voor, en in vele plaatsen waar Cunningham kwam was de bevolking niet behulpzaam of ze logen tegen hem over het hoe en wat omtrent de ruïnes van dat gebied. Het ergste van alles was nog, dat brahmaanse priesters beweerden dat elke lang veronachtzaamde ruïne of beeld 'heilig' was, zodra Cunningham zijn interesse liet merken, en dan geld eisten voordat zij hem toestonden het object te tekenen of te meten.

Maar ondanks al deze moeilijkheden, leerde Cunningham een groot aantal oude teksten te ontcijferen. Hij lokaliseerde of bezocht een groot aantal plaatsen, leverde er veel over, en hij ontwikkelde een opmerkelijke kennis van de oude Indiase geografie, haar numismatische en vergelijkende stijlen van de Indiase sculptuur. In 1861 werd besloten een archeologisch centrum op te richten, en Alexander Cunningham, die juist uit het leger was gegaan, was de natuurlijke keuze om de eerste Algemene Directeur te zijn. Vanaf toen tot aan zijn terugkeer naar Engeland in 1885, weidde Cunningham zijn leven aan het blootleggen van India's verleden.

Vanuit de boeddhistische zienswijze is de belangrijkheid van Cunningham te wijten aan zijn persoonlijke interesse die hij kreeg bij het lokaliseren van de plaatsen die verbonden zijn met het leven van de Boeddha. Als jonge man was hij, net zoals vele Victorianen, een evangelisch christen die geloofde dat, hoe eerder zijn eigen geloof Indiase inheemse religies verving, hoe beter. Zijn armzalige kennis van het hindoeïsme en de islam schijnt nooit veranderd te zijn, maar toen hij het boeddhisme beter leerde kennen, groeide er gestaag een diep respect in hem voor haar kijk op het leven en haar bijdrage aan de Indiase ontwikkeling.

Hij scheen een speciale belangstelling voor de Maha Bodhi Tempel te hebben, en zijn eerste daad toen hij aan het hoofd van het Archeologisch Centrum stond was, dat hij de grote tempel bezocht om te zien welke stappen er ondernomen konden worden om in haar omgeving opgravingen te doen en haar sculpturen en inscripties te bewaren.

AMBAPALI Tijdens zijn laatste bezoek aan Vesali werd de Boeddha door de prostituee Ambapali voor een maaltijd uitgenodigd. De jaloerse Licchavi's vroegen Ambapali die eer aan hen te geven, maar zij weigerde dit. Toen de Licchavi's zelf de Boeddha vroegen, zei hij dat hij dat niet kon maken omdat hij al een afspraak had gemaakt met Ambapali. Nadat de Gezegende haar verblijd had met een gesprek over de Dhamma, schonk zij hem haar mango bos. Ambapali trad later in als non en verwierf Arahatschap. Haar naam betekent 'mango vrouw'. Ambapali heeft voor ons in de Therigatha een mooi vers achtergelaten. Zie Thig13-001.
AMITA Broer (maar waarschijnlijk een zuster) van Suddhodana. Heeft een zoon die Tissa heet en een monnik van de Boeddha was.
AMITODANA De vader van Ananda en broer van Suddhodana.
ANAGARIKA DHARMAPALA De man die het idee van Sir Edwin Arnold als eerste uitdroeg, was Anagarika Dharmapala. Hij werd geboren in 1864 in een religieus gezin en werd al op jonge leeftijd diep geraakt door het boeddhisme dat als een trein door Sri Lanka raasde. In 1891 bezocht hij Sarnath en was geschokt en bedroeft door wat hij zag. De plaats waar de Boeddha de Dhamma voor de eerste keer uiteengezet had, werd door de plaatselijke dorpelingen gebruikt om afval neer te gooien waarin de varkens zich te goed deden. De ruïnes van de eens zo prachtige kloosters, tempels en stupas waren voor geen mens van belang, behalve dan dat ze afgebroken konden worden waardoor ze goedkope stenen leverden voor andere gebouwen.

Een paar dagen later, op 22 januari, arriveerde Dharmapala en zijn vriend, de Japanse monnik Kozan, in Bodh Gaya. De Maha Bodhi Tempel was een paar jaar tevoren gerestaureerd, maar er was niemand die de tempel beheerde of er voor zorgde, en haar omgeving was overgroeid en smerig. Toen Anagarika bij de Diamanten Zetel (Vajirasana) zijn eerbied betoonde, ontstond er plotseling, een uit diepe devotie geboren inspiratie in hem. Hij beschrijft in zijn dagboek wat er gebeurde: "Na zes mijlen rijden (vanaf Gaya), arriveerden we bij de heilige plaats. Een mijl in de omtrek kon je her en der gebroken beelden, etc. van onze Heer zien liggen. Bij de ingang van de Mahant's Tempel aan beide zijden van het portaal waren beelden van onze Heer in de meditatieve houding en van het uiteenzetten van de Wet. Hoe verheven! De heilige Vihara - met de Heer zittende op zijn troon en de grote plechtigheid die de gehele omgeving doordringt, maakt het hart van de vrome volgeling aan het huilen. Hoe verheven! Meteen toen ik met mijn voorhoofd de Vajirasana aanraakte, ontstond er plotseling een impuls in mijn geest. Het gaf me in om hier op deze heilige plaats te stoppen - zó heilig, dat niets ter wereld gelijk is aan deze plaats waar Prins Sakya Sinha de Verlichting bereikte onder de Bodhi boom. Toen het plotselinge impuls tot mij kwam, vroeg ik de monnik Kozan of hij zich bij me wilde voegen, en vreugdevol stemde hij daarmee in, maar meer dan dat, hij dacht zelfs hetzelfde! We beloofden beiden plechtig dat we hier zouden blijven totdat er enkele boeddhistische monniken zouden komen om de leiding over de plaats over te nemen." Hij reisde de gehele wereld rond en kreeg veel steun, vooral in de boeddhistische landen.

Anagarika Dharmapala stierf in 1933 te Sarnath en vlak voor zijn dood zei hij: "Ik zou nóg wel vijfentwintig keer geboren willen worden om de Dhamma van de Heer te verspreiden."

Opmerking van Peter van Loosbroek: Enkele dagen voordat ik voor het eerst naar Sri Lanka zou gaan in 1994, wandelde ik door het bos. Hoewel ik nog nooit van Anagarika Dharmapala had gehoord, kwam keer op keer de naam 'Anagarika' in mijn geest op, heel duidelijk. Toen ik eenmaal in Sri Lanka was en in een klooster verbleef te Ratmalana, werd mijn aandacht getrokken door een kast. Ik keek erin en er lag een boek in. De schrijver was Anagarika Dharmapala.

ANANDA

Neef van de Boeddha en zijn meest geliefde discipel. Zoon van Amitodana. Toespraken die beginnen met de woorden 'Aldus heb ik gehoord' (evam me sutam) zijn doorgaans verhaald door de Eerwaarde Ananda. Toen de Boeddha 55 jaar was, werd Ananda zijn hulpmonnik en is dat gebleven tot het moment dat de Boeddha zijn laatste adem uitblies. Hij wordt gezien als 'de voogd van de Dhamma'. In het Pali wordt gezegd dat hij 82000 sutta's van de Boeddha onthield, en 2000 van de monniken. Samen is dat 84000. Echter, men moet dit niet letterlijk nemen; in het Pali betekent 84000 gewoonweg 'zeer veel'!

De Boeddha zag hem als de meest vooraanstaande onder zijn discipelen vanwege deze vijf gronden: 1) door zijn geleerdheid, 2) zijn bijzonder goed geheugen, 3) zijn goed gedrag, 4) zijn standvastigheid, 5) zijn buitengewone behulpzaamheid. Ananda wordt gezien als de voogd van de Dhamma, omdat hij in hoofdzaak de verantwoordelijke persoon was die zeer veel toespraken van de Boeddha onthield, en ook nog een groot aantal toespraken van de monniken. Ananda verwierf Arahatschap kort na de dood van de Boeddha en vlak voor de aanvang van het eerste concilie waar hij de opzegger was van de Digha Nikaya en de autoriteit van de Sutta Nipata. Ananda werd 120 jaar.

ANATHAPINDIKA Een rijke koopman en de belangrijkste mannelijke sponsor van de Boeddha. Zijn naam betekent letterlijk: 'hij die voedsel geeft aan de armen'. Hij liet het Jetavana klooster bouwen dat nabij Savatthi ligt. Het land kocht hij van prins Jeta. Het is in dit klooster waar de Boeddha 35% van zijn toespraken hield. Hij werd geboren in Savatthi en zijn oorspronkelijke naam was Sudatta.

Terwijl hij in Rajagaha op zakenreis was, bezocht Anathapindika zijn zwager die hij in een zo verstrooide toestand aantrof met het regelen van een feestmaaltijd, dat hij verzaakte om Anathapindika op zijn gebruikelijke manier te verwelkomen. "Wat is de grootse gelegenheid?", vroeg Anathapindika, "een trouwdag? Een bezoek van een koning?" Zijn schoonvader vertelde dat hij een maaltijd aan het bereiden was voor de Boeddha en zijn monniken. Door simpel het woord 'Boeddha' te horen, werd Anathapindika door zulk een vreugde vervuld, dat hij meteen te kennen gaf deze 'Boeddha' daar direct te willen ontmoeten. Toen hem verteld werd dat het nu niet de geschikte tijd was om de Boeddha te ontmoeten, besloot hij om de volgende morgen het eerste werk de Boeddha te zien en te ontmoeten. Anathapindika was zó overvol van vreugde in de zeldzame gelegenheid te zijn van een ontmoeting met een volledig verlicht menselijk wezen, en hij was zo hoopvol, dat hij gedurende de nacht wel drie keer wakker werd en dacht dat het al ochtend was. Tenslotte vertrok hij al voor zonsopgang, maar toen hij de stad verlaten had en het woud inging, realiseerde hij zich dat het nog wel even zou duren voordat het licht zou worden, en hij werd bang. Hij aarzelde en overwoog om terug te gaan toen plotseling een demon (yakkha) verscheen, de hele omgeving verlichtte en hem aanspoorde om verder te gaan. Anathapindika en de Boeddha ontmoetten elkaar in het vroege morgenlicht, en later nodigde Anathapindika de Boeddha uit om de volgende regenseizoenen in Savatthi door te brengen. De Boeddha stemde in, en maakte duidelijk dat hij accepteerde dat Anathapindika hem en zijn monniken voorzag van een rustige plaats om te wonen wanneer hij daar in de buurt was. "Huishouder, de Tathagata houdt van lege plaatsen." -- "Ik begrijp het, Heer. Ik begrijp het, Gelukkige."

Toen Anathapindika terug was in Savatthi, begon hij naar een plek te zoeken om de Boeddha en zij monniken te huisvesten. De meest geschikte plaats bleek een prachtig park te zijn, even buiten Savatthi en behorende aan prins Jeta. Anathapindika ging naar prins Jeta en vroeg hem welke prijs hij voor het park wilde, maar de prins gaf te kennen dat hij niet geïnteresseerd was in de verkoop van het park. Maar Anathapindika bleef erbij dat de prins een prijs moest noemen, en uiteindelijk, uit verbittering en om van hem af te komen, vroeg de prins een onrealistisch hoge prijs van honderdduizend goudstukken. En tot zijn grote verbazing ging Anathapindika akkoord! Al gauw arriveerden bedienden met karren vol gouden munten en begonnen die op de grond uit te spreiden. Op dit moment werd prins Jeta minder streng en realiseerde hij zich hoe vastberaden Anathapindika was om het park in bezit te krijgen. De rest van het geld werd gebruikt om een groot kloosterlijk complex te bouwen. Uit eerbied voor de twee mannen die verantwoordelijk waren voor het in bestaan komen van het complex, werd de plaats Jetavana Anathapindikarama genoemd (Het Woud van Jeta, Anathapindika's Klooster). In de daarop volgende jaren werden verscheidene gelijke kloosters gebouwd rondom Savatthi. Het Pubbarama klooster (het Oostelijke klooster) -- nu vertegenwoordigt door het dorp Khanbari -- en het Rajakarama, zijn de beroemdste. Het was in deze kloosters en andere locaties rondom Savatthi, waar de Boeddha de meeste toespraken hield.

ANGULIMALA De moordenaar die een Arahat werd.

Van alle gebeurtenissen die in het leven van de Boeddha plaatsvonden in Savatthi, was de meest beroemde wel die van de bekering van Angulimala. Deze rover en moordenaar had al zoveel mensen gedood dat de mensen die buiten de stad woonden, hun handeltje inpakten en uit veiligheidsoverwegingen in de stad gingen wonen. Van elk van zijn slachtoffers hakte hij een vinger af en hing die aan een snoer om zijn nek, vandaar zijn naam 'Angulimála', (Vinger Halssnoer). Toen de Boeddha er van hoorde, vertrok hij naar het gebied waar Angulimala opereerde, met de specifieke bedoeling hem te ontmoeten. Op een uitgestrekte en eenzame weg, zag Angulimala de Boeddha naderen en zette hij de achtervolging op hem in. Maar hoewel hij zo hard rende als hij kon, hij bleek niet in staat de Boeddha in te halen, die slechts een rustige pas aanhield. En in zijn frustratie en verbijstering, riep Angulimala naar de Boeddha: "Stop, monnik!" En de Boeddha antwoordde: "Ik ben gestopt, Angulimala. Jij moet stoppen." Angulimala vroeg de Boeddha wat hij daarmee bedoelde, en de Boeddha gaf als antwoord dat hij gestopt was met het doden en kwellen van levende wezens en dat Angulimala hetzelfde zou moeten doen. De moordenaar wierp zijn zwaard op de grond, en boog aan de voeten van de Boeddha en verzocht om als monnik ingewijd te worden. De Boeddha zei: "Kom, monnik", en daarmee was de moordenaar Angulimala bekeerd. Hij werd een Arahat, maar niet voordat hij geweld en beledigingen te verduren kreeg van de mensen die aan zijn verschrikkelijk verleden herinnerd werden.

Zijn bekering was volgens sommige verslagen te Rajagaha.

ANJANA Grootvader van Yasodhara.
AÑÑATA KONDAÑÑA Eén van de eerste vijf discipelen van de Boeddha. Kondañña kreeg deze naam na de eerste toespraak. Zie o.a. S22-059; S56-011.
ANOJA Vrouw van Maha Kappina toen zij nog niet tot de Sangha waren toegetreden. Zie Dhp079.
ANOPAMA Een non van de Boeddha, een vrouw die het Arahatschap heeft verworven. Zie haar vers in de Therigatha Thig06-005. Dochter van Maijha.
ANURUDDHA Neef van de Boeddha en halfbroer van Ananda.
ARDJUNA Zoon van één van de Sakya prinsen.
ASANGA Boeddhistische filosoof uit de 4e eeuw na Christus.
ASITA De wijsgeer die voorspelde dat Siddhatta de jonge prins óf een machtige koning zou worden die de wereld zou regeren, óf een monnik zou worden. Hij stond ook bekend als Kaladevala; 'de Onthechtte'; 'de Donkere Pracht'. Zie Snp3-11 waarin beschreven staat hoe hij de Sakya's bezocht en voor het eerst de Boeddha ontmoette.
ASOKA Koning Asoka was een Indiase keizer. Hij noemde zichzelf ook wel Piyadassi, 'Bemind door de Goden'. Hij werd in 274 voor Chr. gekroond en werd de derde keizer van het Mauryan rijk. In totaal regeerde hij achtendertig jaar. Voordat hij een toegewijde volgeling van de Boeddha werd, had hij in grote getale slachtoffers gemaakt om zijn rijk uit te breiden. Later, na zijn bekering tot het boeddhisme, deed hij zijn uiterste best om zijn land te regeren volgens de boeddhistische principes. Hij leidde het derde Concilie in zijn hoofdstad te Pataligama, verenigde de Sangha en zond toen ervaren monniken naar alle delen van India en zelfs ver weg naar Syrië, Egypte en Macedonië. De meest succesvolle missies naar het buitenland was de missie die geleid werd door zijn zoon, de monnik Mahinda, die naar Sri Lanka gezonden werd.

In een van zijn inscripties verteld koning Asoka dat hij de gebruikelijke gewoonte van een koning, die meestal bestond uit pleziertochten, opgegeven had, en dat hij in plaats daarvan nu begonnen was aan pelgrimstochten, of zoals hij dat zelf noemde: 'Dhamma reizen'. In 260 voor Chr. ging hij op pelgrimstocht naar Uruvela, en tien jaar later naar Lumbini.

Overal in het Midden Land (Majjhimadesa), richtte hij pilaren op om de plaatsen te markeren waar belangrijke gebeurtenissen hadden plaatsgevonden. Vandaag de dag kan de pelgrim nog steeds zijn invloed op het Midden Land bespeuren, want Asoka heeft in vele plaatsen in India zijn pilaren opgericht. Sommige pilaren, soms vijftien meter hoog, zijn nu gebroken maar vertonen een opmerkelijke hoge kunst in polijstwerk. Elk van de pilaren was bekroond met een kapiteel, soms een edele stier of een energieke leeuw. Van ver af kon men de bouwwerken als meesterstukken van de Indiase kunst herkennen. Alle pilaren werden gemaakt in de steengroeven van zuid Varanasi (Kasi) en van daaruit soms honderden kilometers versleept naar de plaats waar ze overeind gezet werden.

ASSAJI Een schaamteloze en verdorven monnik die samen met Punabbasuka uit de Sangha werd gezet. Zie Dhp077.

Een andere Assaji was een van de vijf eerste monniken. Zie o.a. S56-011; S22-059. Deze Assaji bekeerde Sariputta.

ATTADATTHA Een monnik van de Boeddha. Zie Dhp166.
ATULA Een lekenvolgeling die in Savatthi leefde. Voor sommige mensen spreek je te weinig, bij anderen weer teveel. Atula is hier een goed voorbeeld van. Zie Dhp227-230.

Atula (Onvergelijkbare) is ook een naam die aan de Boeddha werd toegekend.

BAHIYA Een leerling van de Boeddha. Zie o.a. Ud1-10.
BAVARI Brahmaanse leraar van de zestien studenten die naar de Boeddha gingen om hem hun vragen te stellen. Zie o.a. Snp5-00; Snp5-16.
BHADDA Zie Yasodhara. Er is ook een Bhadda die een lekenvolgeling van de Boeddha was.
BHADDA KACCANA Zie Yasodhara.
BHADDAKAPILANI De vrouw van Maha Kassapa toen hij nog geen monnik was.
BHADDIYA Een monnik van de Boeddha. Ook wel Lakuntaka Bhaddiya vanwege zijn kleine gestalte. Zie Dhp294-295. Een andere Bhaddiya was een van de vijf eerste monniken. Zie S22-059.
BHADRAVUDHA Brahmaanse student. Zie o.a. Snp5-00; Snp5-12.
BHALLIKA Hij en Tapassu waren de eerste twee lekenvolgelingen van de Boeddha.
BHARADVAJA Er waren veel mensen die Bharadvaja heetten. Zie o.a. Snp3-09. In Snp1-04 wordt Kasi Bharadvaja genoemd, Bharadvaja van Kasi (Varanasi); in Snp1-07 Aggika Bharadvaja; in Snp3-04; M007 Sundarika Bharadvaja.
BHIKKHU BODHI Amerikaanse monnik in Sri Lanka. Zorgt voor zeer veel en zeer goed werk. ##Uitwerken##
BIMBA Zie Yasodhara.
BIMBISARA Koning van Magadha en trouwe volgeling van de Boeddha. Zijn vrouw was koningin Vedehi. Hij werd vermoord door zijn zoon Ajatasattu. Na zijn dood werd hij geboren in de Catummaharajika hemel als de deva Janavasabha.
BIMRAO AMBEDKAR Bimrao Ambedkar en een half miljoen van zijn volgelingen, allemaal van de laagste kasten 'de onaanraakbaren', verzaakten het hindoeïsme en werden boeddhisten op 14 oktober 1955. Dit is de meest betekenisvolle gebeurtenis omtrent de overleving van het boeddhisme in India.
BINDUSARA Vader van Asoka.
BODHIRAKSITA Naar wij weten, de eerste pelgrim die van Sri-Lanka naar Bodh Gaya kwam (ong. jaar 0 (nul)).
BOEDDHA DIPANKARA Een van de vorige Boeddha's, zie Hlp013. Zie ook Sumedha.
BOEDDHA GOTAMA De Boeddha van dit tijdperk. Zie Gotama.
BOEDDHA KAKUSANDHA Een van de vorige Boeddha's, zie Hlp013.
BOEDDHA KASSAPA Een van de vorige Boeddha's, zie Hlp013.
BOEDDHA KONAGAMANA Een van de vorige Boeddha's, zie Hlp013.
BOEDDHA MEDHANKARA Een Boeddha die leefde in hetzelfde wereldtijdperk (kappa) als Boeddha Dipankara.
BOEDDHA METTEYA De toekomstige Boeddha, zie Hlp013.
BOEDDHA PADUMUTTARA Een van de vorige Boeddha's, zie Hlp013.
BOEDDHA SARANANKARA Een Boeddha die leefde in hetzelfde wereldtijdperk (kappa) als Boeddha Dipankara.
BOEDDHA SIKHI Een van de vorige Boeddha's, zie Hlp013.
BOEDDHA TANHANKARA Een Boeddha die leefde in hetzelfde wereldtijdperk (kappa) als Boeddha Dipankara.
BOEDDHA VESSABHU Een van de vorige Boeddha's, zie Hlp013.
BOEDDHA VIPASSI Een van de vorige Boeddha's, zie Hlp013.
BRAHMA SAHAMPATI Brahma Sahampati was een hoge goddelijkheid van de Brahma wereld. Hij was degene die de nieuwe Boeddha verzocht om de Leer te verkondigen. Zie M026; wbk brahma kayika deva.
BUDDHAGHOSA Commentator van boeddhistische teksten, geboren in 430 na Chr. in de nabijheid van Uruvela.
CAKKHUPALA De blinde monnik. Zie o.a. Dhp001; Thag01-095.
CANDA Een non van de Boeddha, een vrouw die het Arahatschap heeft verworven. Zie haar vers in de Therigatha Thig05-012. Zij was in de leer bij Patacara.
CAÑKI Een brahmaan ten tijde van de Boeddha. Zie o.a. Snp3-09.
CHANDRAGUPTA Grootvader van Asoka.
CHANNA Channa was de wagenmenner van de Boeddha geweest toen de laatste nog een prins was. Ook Channa werd later een monnik, maar hij had veel eigendunk vanwege het feit dat hij Siddhatta vergezeld had met het verzaken van de wereld en hij gaf zich niet over aan discipline. De oplegging van 'de hogere straf' (brahmadanda) deed hem in een gehoorzame monnik veranderen.
CITTA Een huishouder van de stad Macchikasanda. Zie o.a. Dhp303.
CITTAHATTHA Monnik van de Boeddha. Zie o.a. Dhp038-039.
CUNDA De smid die de Boeddha het laatste maal gegeven had. Zie D16.
CUNDAKA Een monnik van de Boeddha. Zie D16.
DABBA MALLAPUTTA Een leerling van de Boeddha. Zie o.a. Ud8-09; Ud8-10.
DANDAPANI Volgens M018 is Dandapani een Sakya. Aan de Koliya's kant (zie Div019) komt ook een Dandapani voor. Misschien berust dat op een fout of is het een andere Dandapani.
DATTA Kleindochter van Visakha. Zie Dhp213.
DEVADATTA Devadatta was de zoon van koning Suppabuddha en koningin Pamita, een tante van de Boeddha. Devadatta was de broer van Yasodhara, dus was hij een neef en zwager van de Boeddha.

Al vanaf zijn jeugd was hij de rivaal van Siddhatta. Toen Siddhatta en Channa van een rit te paard thuiskwamen, zag Siddhatta in de verte een groep opgewonden jonge Sakya prinsen. Naarmate ze dichterbij kwamen zag hij waarom ze zo opgewonden waren: Devadatta had met zijn ene hand een kluizenaar bij zijn haren en in zijn andere hand hield hij zijn zwaard. De kluizenaar zat op zijn knieën voor een prostituee en moest haar aanbidden. Als hij dat niet zou doen, dan zou Devadatta zijn keel doorsnijden. Dit onrecht kon Siddhatta niet verkroppen en hij sprong snel van zijn paard Kanthaka, liep op Devadatta af en deelde hem een harde klap uit, recht op z'n gezicht. Het ging zo hard dat hij uren later tegen Yasodhara zei dat z'n vuist er nog zeer van deed. Yasodhara waarschuwde Siddhatta voor haar broer en zei hem dat hij zeker wraak zou nemen. Devadatta heeft de Boeddha hier nog vaak over aangesproken, waarop de Boeddha zei: "Ik sloeg niet jou, maar de demon in je geest."

Een andere keer had Devadatta tijdens de jacht een gans geschoten. De gans was niet dodelijk getroffen; alleen haar vleugel was beschadigd. Siddhatta spoedde zich naar de plaats waar de gans was neergevallen om te voorkomen dat Devadatta de gans zou claimen en hem ongetwijfeld zou doden. Siddhatta was voornemens de gans te redden en hem te verzorgen. De raad van wijze mannen besloot dat Siddhatta de gans mocht hebben omdat hij er goed voor was. Ook deze gebeurtenis schoot bij Devadatta in het verkeerde keelsgat.

Devadatta trad tot de Sangha in het eerste begin dat de Boeddha zijn Leer predikte, samen met Ananda en enkele andere Sakya prinsen. Hij kon geen van de fasen van heiligheid bereiken (zie ariya puggala/ariya), maar werd onderscheiden vanwege zijn wereldse psychische krachten (pothujjanika iddhi). Een van zijn hoofdsponsors was koning Ajatasattu die een klooster voor hem liet bouwen.

Devadatta veroorzaakte een scheuring in de Sangha Dhp163; Ud5-08; en hij probeerde de Boeddha tot drie keer toe te vermoorden, zie Dhp162; Dhp163 (en hierna).

Uit ergernis en frustratie dat zijn verzoek om de Sangha over te nemen, was afgewezen (zie Dhp163), bereide Devadatta de moord op de Boeddha voor. Toen hij op en neer liep in de schaduw van de Gijjhakuta, rolde er een grote steen naar beneden. Echter, voordat de steen de Meester bereikte, spleet hij uit elkaar, maar een scherf van de rots verwonde de voet van de Boeddha.

Toen dit plan mislukte, zette Devadatta een grote wilde olifant, Nalagiri genaamd, op het spoor van de Boeddha. Toen hij op een morgen tijdens zijn bedelronde door de straten van Rajagaha liep, werd de Boeddha geconfronteerd met dit bloeddorstige beest. De monniken die bij hem waren drongen er bij hem erop aan om weg te rennen, maar hij bleef kalm doorlopen. Mensen klommen op de daken van de huizen om te zien wat er ging gebeuren. En zij die geen geloof en weinig begrip hadden, zeiden: "Deze monnik heeft een mooi voorkomen, maar deze mannetjes olifant zal hem pijn doen." En zij die geloofden, die wijsheid en begrip bezaten, zeiden: "Dit grote wezen staat op het punt een ander waarlijk groot wezen te ontmoeten." De Boeddha bedaarde Nalagiri met zijn liefdevolle vriendelijkheid (metta), en kalmeerde hem zodanig dat hij mak naast de Boeddha ging staan. En de Meester aaide het dier over het hoofd.

Toen ook dit plan van Devadatta mislukte, zette hij een stel mensen aan om de moord op de Boeddha te voltrekken. Om de zaak niet te laten uitlekken, zond hij steeds weer moordenaars achter de moordenaars aan om hen te doden en zodoende hen het zwijgen op te leggen. Maar ook deze mensen doorzag de Boeddha en waarschuwde het eerste stel moordenaars voor de moord die in de planning lag om hen te doden. Zijn Boeddha doordrong zijn vermeende moordenaars met zijn liefdevolle vriendelijkheid en onbegrensd mededogen. Hoewel hij verscheidene malen met de dood werd bedreigd, kwam er nooit een kwaad woord over zijn lippen, want dit was een man die alles temde met liefde.

Zie o.a. ook J313. In J003 wordt verhaald hoe hij voor de eerste keer haat koesterde tegen de Bodhisatta. De Boeddha noemde hem een 'speekselslikker' (khelasika), zie Dhp163.

DEVANAMPIYATISSA Sri Lankaanse koning die door Mahinda werd bekeerd toen hij op jacht was.
DHAMMA Een non van de Boeddha, een vrouw die het Arahatschap heeft verworven. Zie haar vers in de Therigatha Thig01-017.
DHAMMARAMA Een monnik van de Boeddha, zie o.a. Dhp364.
DHAMMASOKA Een koning die ziekenhuizen liet bouwen voor zowel mensen als dieren.
DHAMMIKA Een lekenvolgeling van de Boeddha. Zie o.a. Snp2-14.
DHANAÑJAYA De vader van Visakha.
DHANIYA Lekenvolgeling van de Boeddha. Zie Snp1-02.
DHARMASVAMIN Waarschijnlijk de laatste pelgrim die de heilige plaatsen in India zag voordat het Moslim leger haar vernietigende werk volbracht, was de Tibetaanse monnik, Dharmasvamin. Hoewel er vele Tibetaanse monniken naar het Midden Land (Majjhimadesa) trokken, scheen Dharmasvamin de enige te zijn die aantekeningen achterliet. Deze aantekeningen gaf hij aan de lekenman Chos-dar. In 1234, op een leeftijd van zevenendertig jaar, vertrok hij naar het Midden Land. In die tijd was het in India een gigantische puinhoop doordat het Moslim leger veel verwoestingen had aangericht, en nergens bleek het veilig te zijn vanwege plunderaars en moordenaars. Dharmasvamin's biografie is voor ons van grote betekenis omdat het een zeldzaam ooggetuigen verslag is van het tragische einde van het boeddhisme in India.
DHOTAKA Brahmaanse student. Zie o.a. Snp5-00; Snp5-05.
DHOTODANA Broer van Suddhodana.
DIGHAJANU Een lekenvolgeling van de Boeddha. Zie A08-054.
EDWIN ARNOLD Met Buchanan in 1809, begonnen Engelse reizigers steeds vaker Bodh Gaya of Sarnath te bezoeken om de kruimelige monumenten te bekijken in de hoop 'curiosa' te verzamelen, welke makkelijk meegenomen kon worden van de verwaarloosde en verloren plaatsen. Maar de Engelsman die naar Bodh Gaya kwam in 1885 kwam niet als een kijker of een toerist, maar als een pelgrim. Zijn naam was Sir Edwin Arnold. Arnold had reeds een reputatie als uitstekend dichter toen hij werd aangesteld als directeur van het Deccan College te Pune in 1857. Met zijn vrije houding en zijn kennis van het Sanskriet ontwikkelde hij al spoedig interesse in Indiase religie, in het bijzonder het boeddhisme.

Nadat hij zijn studie over het boeddhisme gecompleteerd had, bracht hij in 1861 zijn beroemde gedicht Licht van Azië uit, dat op een sympathieke wijze het leven en de Leer van de Boeddha weergeeft. Boeddhisme werd vaak door christelijke missionarissen als een 'sombere en pessimistische afgoderij' betiteld, maar nu kwam aan het licht dat het boeddhisme een verfijnde en ethische filosofie was met haar eigen schoonheid en aantrekkingskracht. Boeddhisten in het westen die lange tijd afbrekende kritiek over hun religie van de Europeanen aan hadden moeten horen, waren zeer verblijd met het gedicht en het maakte Arnold tot een soort held.

Sir Arnold had lang gewenst om eens naar Bodh Gaya en Sarnath te gaan, en toen hij vele uitnodigingen ontving om Sri Lanka, Thailand, Birma en Japan te bezoeken, besloot hij naar het oosten te reizen en tegelijkertijd zijn lang gekoesterde wens te vervullen. Tijdens zijn komst was hij diep getroffen toen hij in de galerie van de Maha Bodhi Tempel stond, zich realiserende dat hier de Boeddha de Verheven Verlichting verwezenlijkt had, maar tegelijkertijd was hij ook bedroefd door de algemene verwaarlozing van de grote tempel. Hij liep naar de achterkant van de tempel en ging zwijgzaam onder de Bodhi boom staan. Toen hij aan een van de hindoe priesters vroeg of hij een paar bladeren van de Bodhi boom mocht hebben, zei deze: "Pluk er zoveel als u wilt, sahib, het behoort ons niet toe."

Het was Sir Edwin Arnold die het idee aandroeg voor de restauratie van de Maha Bodhi Tempel en hij zorgde ervoor dat de tempel uiteindelijk in boeddhistische handen kwam. Als de pelgrim zijn eerbied betoont in de Maha Bodhi Tempel of door de stille tuinen wandelt die er omheen liggen, is het goed zich te herinneren wat moderne boeddhistische pelgrims van vroegere westerse boeddhisten geërfd hebben. Sir Edwin stierf in 1904.

EKUDANA Een monnik van de Boeddha. Zie Dhp259.
FA HIEN De eerste van wat later een vloed van pelgrims naar het Midden Land (Majjhimadesa) zou worden vanuit China, was Fa Hien. Verlangend authentieke kopieën van boeddhistische teksten te bemachtigen en de heilige plaatsen in India te bezoeken, begonnen Fa Hien en zijn drie compagnons in 399 na Chr. aan een van de meest avontuurlijke reizen in de geschiedenis. Alleen hun eigen taal sprekende, met slechts een klein beetje achtergrondinformatie en wetende dat India ergens ongeveer in het westen lag, hadden Fa Hien en zijn metgezellen niets anders als gids om op te steunen dan hun geloof. Het enige dat de weg markeerde toen zij de gevreesde Taklamakan woestijn doorkruisten, waren de stukken beenderen van minder gelukkige reizigers.
GAWAMPATI Zie Yasa.
GAYA KASSAPA Een broer van Maha Kassapa. Hij en zijn 200 leerlingen sloten zich bij de Boeddha aan.
GOPI Lekenvolgelinge van de Boeddha. Zie Snp1-02.
GOTAMA Familienaam van de Boeddha van dit tijdperk. Sakya was de naam van zijn stam. Zie Div019.
HEMAKA Brahmaanse student. Zie o.a. Snp5-00; Snp5-08.
HEMAVATA Een yakkha. Zie Snp1-09.
HUIEN TSIANG Een pelgrim die door Fa Hien werd geïnspireerd om naar India te gaan om er boeddhistische teksten te halen. Hij werd geboren in een religieuze familie in 604 na Chr., en kreeg toestemming om een monnik te worden toen hij nog maar een kind was. Toen hij nog maar krap in de twintig was, verwierf hij al een reputatie van grote geleerdheid, en op zijn zesentwintigste besloot hij naar India te gaan om boeddhistische teksten te verzamelen, de Dhamma te bestuderen onder Indiase meesters en om de heilige plaatsen te bezoeken. Hij verzocht het keizerlijk hof om toestemming om China te verlaten. Toen dat geweigerd werd besloot hij in het geheim te gaan.

Toen hij de westelijke grenzen van China bereikt had, was zijn paard al gestorven en de twee monniken die hem vergezelden begonnen tekenen van grote twijfels over de reis te vertonen en begonnen te praten over de terugtocht. Toen de gouverneur van de regio Huien Tsiang vertelde over het terrein dat voor hem lag, werd hij weemoedig. Zijn twee metgezellen verlieten hem en hij verbleef een hele maand in Kwa-chow, zichzelf afvragend wat hij zou doen. Toen bereikte een officiële opdracht de gouverneur dat er een monnik China trachtte te verlaten en wanneer hij gevonden was moest deze gearresteerd en teruggezonden worden. De Gouverneur vroeg Huien Tsiang of hij de bedoelde persoon was, en toen hij dat bevestigde, zei de gouverneur die een vrome religieuze boeddhist was tegen de monnik: "Omdat de Meester inderdaad in staat is tot zulk een project, zal ik, voor zijn bestwil dit document vernietigen", en hij schuurde het document voor zijn neus kapot. "En nu, heer", zei hij, "moet u snel gaan." In 635 arriveerde hij tenslotte in Nalanda waar hij vijf jaar bleef.

JANAPADA KALYANI Zie Rupananda.
JANAVASABHA Zie Bimbisara.
JANUSSONI Een brahmaan ten tijde van de Boeddha. Zie o.a. Snp3-09.
JATUKANNI Brahmaanse student. Zie o.a. Snp5-00; Snp5-11.
JIVAKA De dokter van de Boeddha en van koning Bimbisara. Hij verzorgde de wond van de voet van de Boeddha toen Devadatta een aanslag op hem gepleegd had. Als baby werd Jivaka door prins Abhaya, de zoon van koning Bimbisara, langs de kant van de weg gevonden. Hij werd toen omringd door kraaien. Omdat hij toen nog leefde werd hij Jivaka genoemd; (jivati = 'in leven zijn'). Hij werd geadopteerd door de prins Komararabhacca.
JUNHA Een minister van koning Pasenadi. Zie o.a. Dhp177.
KACCANA
KAKUDHA Een lekenvolgeling van de Boeddha.
KAKUSANDHA Een van de vorige Boeddha's. Zie Hlp013.
KALA Een minister van koning Pasenadi. Zie o.a. Dhp177.
KALABU Koning Kalabu, de naam van Devadatta in een van zijn vorige levens. Zie J313.
KALADEVALA Een andere naam van Asita.
KALI Het dienstmeisje van Vedehika van Vedehika. Zie M021.
KALINGA Een lekenvolgeling van de Boeddha.
KALUDAYI De enige van de vele afgezanten die het lukte de Boeddha naar het paleis van Suddhodana te krijgen nadat Suddhodana daar om gesmeekt had.
KANISHKA Koning Kanishka heeft het klooster te Kapilavatthu laten bouwen, zie Div020.
KAPPA Brahmaanse student. Zie o.a. Snp5-00; Snp5-10.
KASIBHARADVAJA Zie Bharadvaja.
KASSAPA Een van de vorige Boeddha's. Zie Hlp013.
KATISSABHA Een lekenvolgeling van de Boeddha.
KENIYA Lekenvolgeling van de Boeddha. Zie o.a Snp3-07.
KHARA Een yakkha. Zie Snp2-05.
KHEMA
  • Vrouwelijke Khema: vrouw van koning Bimbisara die op een gegeven moment Arahatschap (Arahatta) verwierf en non werd. Zij was de vrouwelijke hoofddiscipel van de Boeddha.
  • Er is ook mannelijke Khema, namelijk Khema de gildeleider. Hij was de neef van Anathapindika. Voor deze Khema, zie Dhp309-310.
KHITAKA Een monnik van de Boeddha (arahat), zie Thag01-104.
KHUJJUTTARA Het dienstmeisje van de Gotama familie.
KISA GOTAMI De moeder die tevergeefs een mosterdzaadje zocht voor haar overleden zoon. Later een non van de Boeddha. Zie Div068.
KOKA Koka de jager die door zijn eigen honden werd doodgebeten. Zie Dhp125.
KOKALIKA De hoofdmonnik van Devadatta die samen met hem een scheuring veroorzaakte in de gemeenschap. In Snp3-10 lees je hoe Kokalika in de lagere sferen werd wedergeboren.
KOLITA Oorspronkelijke naam van Maha Moggallana.
KONDAÑÑA Zie Aññata Kondañña.
KOSALA DEVI Dochter van Maha Kosala; zuster van koning Pasenadi; één van koning Bimbisara's vrouwen; moeder van Ajatasattu.
KOZAN Japanse vriend van Anagarika Dharmapala.
KUKKUTAMITTA Een jager die bekeerd werd tot het boeddhisme. Zie Dhp124.
KUMARA Moeder van Maha Kassapa.
KUMARAGUPTA Stichter van de universiteit van Nalanda.
KUNDAKAKUMARA Naam van de Boeddha in een van zijn vorige levens. Zie J313.
LAKKHANA Een monnik van de Boeddha. Een van de acht grote Arahats. Zie o.a. Dhp307.
MADHURAPACIKA Lekenvolgelinge, zie o.a. Dhp283-284.
MAGANDIYA Toen zij 16 jaar was, boden haar ouders haar aan als bruid voor de Boeddha die toen 49 jaar was. Omdat deze, hoe zou dat anders gekund hebben, weigerde haar tot vrouw te nemen, werd zij woedend. Later werd zij de hoofdkoningin van koning Udena. Zij stuurde een stel mensen op de Boeddha af om hem te beledigen, maar toen deze hen met zijn onbegrensde mededogen omringde, kozen zij partij voor de Boeddha en verlieten ze koningin Magandiya. Dit speelde af in Kosambi. Magandiya is een symbool geworden van hoe hartstocht en eigendunk een bron van ellende en haat in mensen doet aanwakkeren als ze niet krijgen wat ze willen.
MAGHA Een brahmaan. In Snp3-05 vraagt Magha aan wie en hoe je het beste een offergave kunt geven.
MAHA CUNDA Een leerling van de Boeddha.
MAHA KACCANA Monnik van de Boeddha. Ook Kaccayana Gotta genoemd. Hij werd door de Boeddha geprezen vanwege zijn vaardigheid in het analyseren van de Dhamma en het doorgeven aan aanderen. Let op, er was ook een Kaccana die de grootvader van de Boeddha was. Zie o.a. Dhp043.
MAHA KACCAYANA GOTTA Zie Kaccayana.
MAHA KAPPINA Monnik van de Boeddha. Zie Dhp079.
MAHA KASSAPA Ook 'Uruvela Kassapa' genoemd, de bekende Kassapa die doorgaans in de teksten voorkomt. Een van de beste discipelen van de Boeddha. Hij en zijn 500 leerlingen sloten zich bij de Boeddha aan. Hij verbleef het liefst alleen in de wouden. Waarschijnlijk is dat ook de reden waarom er niets bekend is over hoe hij gestorven is. Het was Maha Kassapa die het Eerste Concilie voorzat, vlak na de dood van Boeddha.
MAHA KOSALA Vader van koning Pasenadi van Kosala.
MAHA KOTTHITA Monnik van de Boeddha.
MAHA MAYA Moeder van de Boeddha; prinses van de Koliya's; Suddhodana's koningin; zuster van Maha Pajapati Gotami. Zij stierf zeven dagen na de geboorte van de Boeddha en zij werd wedergeboren als een man in de Tusita hemel. Maya deva kwam naar de Tavatimsa hemel om de Boeddha daar de Abhidhamma te horen prediken.
MAHA MOGGALLANA Samen met Sariputta hoofd van de discipelen van de Boeddha. Zie o.a. Dhp188-192; Dhp307.
MAHA PAJAPATI GOTAMI Peettante van de Boeddha en samen met haar oudere zuster Maha Maya (de moeder van de Boeddha), de vrouw van koning Suddhodana. Zij was de jongste zuster van Suppabuddha. Zij had een dochter Rupananda, en een zoon Nanda. Na de dood van koning Suddhodana liep zij samen met zes anderen van Kapilavatthu naar Vesali om daar de inwijding van de Boeddha te ontvangen. Het was daar waar de gemeenschap van nonnen (Bhikkhuni Sasana) voor het eerst werd gesticht. Tijdens die lange en moeizame tocht was koningin Pajapati 55 jaar. De andere zes personen die koningin Pajapati op haar tocht naar Vesali vergezelden waren: Yasodhara, Rahula, Khujjuttara het dienstmeisje, Mala, de vrouw van Kaludayi, Subha de voormalige courtisane en haar dochter Rupananda.
MAHA SUDASSANA Een koning, een 'Wiel-in-beweging-zettende universele heerser'. Zie D16, 5.18; D17.
MAHADHANA
  • Een koopman van Varanasi. Zie Dhp286.
  • Een zoon van de schatmeester. Zie Dhp155-156.
MAHAKALA Een lekenvolgeling van de Boeddha. Zie Dhp161.
MAHANAMA
  • Een van de vijf eerste monniken. Zie o.a. S22-059.
  • Mahanama de Sakya, neef van de Boeddha, broer van Anuruddha.
  • Een solitair levende Boeddha (pacceka buddha).
MAHINDA Zoon van koning Asoka. Zie Asoka.
MAIJHA Moeder van Anopama; Vader van Anopama. Zie Thig06-005.
MAKHADEVA De Boeddha in een van zijn vorige levens als koning. Zie o.a. J009.
MAKHADEVA Naam van de Boeddha in een van zijn vorige levens. Zie o.a. J009.
MAKKHALI GOSALA Religieuze leraar. De fatalistische 'mening van niet-oorzakelijkheid' van het bestaan (ahetuka ditthi), werd onderwezen door Makkhali Gosala, een tegenhanger van de Boeddha die elke handeling van corruptheid en zuiverheid van wezens ontkende, en beweerde dat alles bepaald wordt door het noodlot.
MALA De vrouw van Kaludayi.
MALLIKA Een vrouw van koning Pasenadi. Zij werd ook wel Kosala Mallika genoemd.
MALUNKYAPUTTA Een eigenwijze monnik.
MATTAKUNDALI Een jonge brahmaan uit Savatthi. Zijn vader heette Adinnapubbaka. Zie Dhp002.
MENDAKA Grootvader van Visakha.
METIVALA SANGHARATANA Sri Lankaanse monnik die het Nava Jetavana Maha Vihara heeft gebouwd. Zie Div020. Op 31 December 1988 werd de tempel geopend.
METTAGU Brahmaanse student. Zie o.a. Snp5-00; Snp5-04.
MIGARA Schoonvader van Visakha.
MIGARAMATU 'Moeder van Migara' Een naam voor Visakha.
MILINDA Koning Milinda, koning van Sagala, zie Milinda Pañha.
MOGHARAJA Brahmaanse student. Zie o.a. Snp5-00; Snp5-15.
MOLIYA PHAGGUNA De monnik die kwaad werd als er iets van gezegd werd dat hij vaak met de nonnen omgaat. Zie M021.
MUTTA Een non van de Boeddha, een vrouw die het Arahatschap heeft verworven. Zie haar vers in de Therigatha Thig01-011.
NADI KASSAPA Een broer van Maha Kassapa. Hij en zijn 300 leerlingen sloten zich bij de Boeddha aan.
NAGARJUNA Boeddhistisch filosoof.
NAGASENA Monnik die ongeveer 500 jaar na de dood van de Boeddha leefde, zie Milinda Pañha.
NALAKA Neef van Asita. Zie Snp3-11.
NALIJANGHA Een brahmaanse raadsman van koning Pasenadi.
NANDA
NANDIKA Zie Sujata.
NIGANTHA NATAPUTTA Religieuze leraar. Stichter van de Jain secte.
NIGRODHA Zie o.a. D25.
NIGRODHAKAPPA Monnik van de Boeddha en leraar van o.a. Vangisa. Zie o.a. Snp2-12.
NIKATA Een lekenvolgeling van de Boeddha.
NIMI Naam van de Boeddha in een van zijn vorige levens. Zie o.a. J009.
OKKAKA Wellicht een van de voorvaderen van de Boeddha, zie Snp5-00, 991. In Snp2-07, 302-306 wordt ook over deze koning verteld.
PAKUDHA KACCAYANA Religieuze leraar.
PAMITA Vrouw van koning Suppabuddha; koningin van de Koliya's; moeder van Yasodhara.
PANDITA Een monnik van de Boeddha. Zie o.a. Dhp080.
PASENADI Koning van Kosala met Savatthi als hoofdstad; zoon van koning Maha Kosala.

Een arme man had een heel mooie vrouw waar koning Pasenadi verliefd op werd. De koning nam de man als een van zijn bedienden in dienst met de bedoeling hem te doden zodat hij de mooie vrouw voor zichzelf kon hebben. De arme man werd een onmogelijke taak opgelegd en er werd hem verteld dat als hij die niet volbracht, hij geëxecuteerd zou worden. Achteraf kon de koning niet slapen toen hij dacht aan het kwaad dat hij voorhad te begaan. De brahmanen van het hof vertelden hem dat hij bevrijd zou worden van zijn slechte kamma als hij een groot offer zou uitvoeren. Hoe dan ook, uiteindelijk ontmoette hij de Boeddha die hem de Dhamma onderwees en zijn geest tot rust bracht. Koning Pasenadi werd een lekenvolgeling van de Boeddha en was tevens een groot donateur.

Koning Pasenadi was teleurgesteld toen hij hoorde dat zijn vrouw een dochter gebaard had in plaats van een zoon. Maar de Boeddha wees hem erop dat een dochter net zo goed in staat is om succesvol en heilig te zijn als een zoon.

PATACARA Een non van de Boeddha, een vrouw die het Arahatschap heeft verworven. Zie haar vers in de Therigatha Thig05-010; Thig05-011; Dhp113; Dhp288-289.
PAVARIKA Deze naam komt voor in D16, vers 1.18.
PESALA Non van de Boeddha.
PINGIYA Brahmaanse student. Zie o.a. Snp5-00; Snp5-16. In Snp5-18, betuigt Pingiya op wonderschone wijze zijn eerbied aan de Boeddha en de Leer.
PIYADASSI Zie Asoka.
POKKHARASATI Een brahmaan ten tijde van de Boeddha. Zie o.a. Snp3-09.
POSALA Brahmaanse student. Zie o.a. Snp5-00; Snp5-14.
POTALIPUTTA Een zwerver, zie o.a. M136.
PRAKRITI Ananda vraagt het meisje Prakriti van de Mantanga kaste om wat water. Ze aarzelt en zegt dat ze van lage kaste is en dat zij te min voor hem is. Maar Ananda benadrukt de boeddhistische verwerping van het kastensysteem en zegt tegen het meisje: "Ik vroeg je niet om kaste, maar om water."
PUKKUSA Toen de Boeddha met een grote groep monniken op weg was naar Kusinagar (of Kusiñara), ontmoette hij onderweg Pukkusa die hem twee gewaden schonk van geweven gouden draden. Toen Ananda het kleed over de Boeddha zijn oude, zieke lichaam legde, straalde het lichaam zodanig, dat het gouden kleed in vergelijking tot zijn lichaam verbleekte. Zie D16.
PUNABBASUKA Een schaamteloze en verdorven monnik die samen met Assaji uit de Sangha werd gezet. Zie Dhp077.
PUNNA Zie Sujata waar de naam verwijst naar een dienstmeisje. Er was ook een ossendienst asceet die Punna heette. Zie daarvoor M057.
PUNNAJI Zie Yasa.
PUNNAKA Brahmaanse student. Zie o.a. Snp5-03.
PUNNIKA Een non van de Boeddha, een vrouw die het Arahatschap heeft verworven. Zie haar vers in de Therigatha Thig12-XX1.
PURANA KASSAPA Religieuze leraar. De 'mening van het ineffectieve van handeling' (akiriya ditthi), werd onderwezen door Purana Kassapa, een andere tegenhanger van de Boeddha die elk karmisch effect ontkende van goede en slechte handelingen: "Wie doodt, steelt, rooft, etc., zal niets gebeuren. Voor vrijgevigheid, zelfcontrole en waarheidsliefde, etc. etc., valt er geen beloning te verwachten."
PUTIGATTA THERA TISSA 'De Ouderling met het Stinkende Lichaam.' Zie Dhp041.
RADHA Dienaar van Sujata; een andere Radha was een monnik, zie Dhp076.
RAHULA Zoon van de Boeddha (Siddhatta) en Yasodhara. Hij werd geboren op de dag dat zijn vader het paleis verliet om de verlichting te zoeken. Op de leeftijd van zeven jaar werd hij ingewijd als een leerling-monnik door de Eerwaarde Sariputta toen de Boeddha na zijn verlichting voor de eerste maal Kapilavatthu bezocht. De Boeddha beschreef hem als de meest vooraanstaande discipel onder hen die gewillig waren in de training. Overeenkomstig MA, werd M061 aan Rahula onderwezen toen hij zeven jaar was, dus erg kort na zijn inwijding. In M147 staat vermeld hoe hij arahatschap verwierf na het luisteren naar een toespraak die door de Boeddha werd verteld over de ontwikkeling van inzicht.
RAHULAMATA 'Moeder van Rahula'. Zie Yasodhara.
RAMANEYYAKA Monnik van de Boeddha (arahat), zie Thag01-049.
RATTHAPALA Monnik van de Boeddha. Zie o.a. M082.
REVATA Een monnik van de Boeddha. Zie o.a. Dhp227-230.
RUPANANDA Halfzuster van de Boeddha, dochter van Suddhodana en van Maha Pajapati Gotami. Haar oorspronkelijke naam was Nanda, hetgeen vreugde of tevredenheid betekent. Wanneer ouders bij de geboorte van hun kindje erg vreugdevol waren, werd het kindje vaak Nanda genoemd. Maar omdat Nanda een erg mooie vrouw werd, werd zij Rupananda genoemd (iemand met een verrukkelijk lichaam). Soms werd zij ook Sundari Nanda of Janapada Kalyani genoemd. Zij was getrouwd met Nanda, de halfbroer van de Boeddha en, volgens de huidige informatie, haar eigen broer. Zie o.a. Dhp150.
SABHIYA Sabhiya was degene die aan de verscheidene religieuze leiders vragen wilde stellen, maar zij weigerde om op zijn vragen in te gaan. Sommigen werden zelfs boos. De Boeddha echter, liet hem alle vragen stellen die hij maar wilde. Zie Snp3-06.
SAKKA Koning van de goden in de Tavatimsa hemel. Zie wbk: deva; Tavatimsa.
SAKKODANA Broer van Suddhodana.
SALHA Een monnik van de Boeddha. Zie D16.
SAMIDDHI Een monnik van de Boeddha, zie o.a. M136.
SANGAMAJI Een leerling van de Boeddha. Zie o.a. Ud1-08.
SAÑJAYA BELATHIPUTTHA Religieuze leraar. De leraar van Sariputta voordat Sariputta een leerling van de Boeddha werd.
SANTATI Een minister van koning Pasenadi. Zie o.a. Dhp142.
SANTUTTHA Een lekenvolgeling van de Boeddha.
SARANGANATHA Naam die de Boeddha in één van z'n vorige levens werd toegeschreven door inwoners van Isipatana toen hij z'n leven opofferde aan een hinde.
SARIPUTTA Samen met Maha Moggallana hoofd van de discipelen van de Boeddha en zeer verheven in wijsheid. Zijn oorspronkelijke naam was Upatissa. Voor een volledig verslag van deze bijzondere man, zie Life of Sariputta door Nyanaponika Thera (Wheel 90-92),
SATAGIRA Een yakkha. Zie Snp1-09.
SELA Leerling van de Boeddha. Zie o.a Snp3-07.
SENIYA De naakte honden dienst asceet. Na zijn inwijding als monnik van de Boeddha, werd hij een van de Arahats. Zie M057.
SERIVAN 'De man van Seri', naam van de Boeddha in een van zijn vorige levens. Zie o.a. J003.
SIDDHATTA Naam van de Boeddha voor zijn verlichting. De betekenis is 'wens vervuld'.
SIGALA De zoon van een boeddhistische familie die in Rajagaha woonde. Zie D31.
SIHAHANU Grootvader van de Boeddha, zie Stamboom van de Boeddha..
SIRIMA Een courtisane die in Rajagaha leefde. Zuster van Jivaka. Zie Dhp147.
SONA Een non van de Boeddha, een vrouw die het Arahatschap heeft verworven. Zie haar vers in de Therigatha Thig05-008.
SOPAKA Zie Ovr005; Snp1-07.
SOREYYA De zoon van een rijk man uit de gelijknamige stad Soreyya en een monnik van de Boeddha. Zie o.a. Dhp043.
SOTTHIYA Degene die de Boeddha gras aanbood als zetel vóór zijn verlichting.
SOTTIYA De eerste boogschutter die in opdracht van Devadatta de Boeddha in het Bamboebos besloop om hem te doden. Hij begon echter over heel z'n lichaam hevig te beven en was niet in staat de daad ten uitvoer te brengen. Sottiya werd door de Gezegende bekeerd.
SUBAHU Zie Yasa.
SUBHA Een courtisane die later non werd. Er is ook een Subha die een zoon van een brahmaan was, zie M135.
SUBHADDA De laatste persoon die door de Boeddha zelf werd ingewijd. Er was ook een andere Subhadda die blij was dat de Boeddha gestorven was en er was ook een lekenvolgeling Subhadda. Er waren ook lekenvolgelingen met de naam Subhadda. Zie o.a. D16.
SUCILOMA Een yakkha. Zie Snp2-05.
SUDATTA Oorspronkelijke naam van Anathapindika.
SUDDHODANA De vader van de Boeddha. Zijn naam betekent 'zuivere rijst'.
SUDHIRA De jongeman die zich door de schoonheid van Uppalavanna liet verleiden. Hij kon zich niet meer beheersen en verleidde haar toen Uppalavanna zojuist van de Boeddha toestemming had gekregen om zich door Maha Pajapati te laten inwijden. Ook Sudhira was naar de Boeddha gekomen om zich als monnik te laten inwijden. Het voorval speelde zich af in Vesali.
SUDINNA Zie Sujata.
SUJA Vrouw van Sakka. Zie wbk Sakka.
SUJATA De vrouw die de Boeddha rijst in melk aanbood. Haar vader heette Nandika en hij had veel koeien. Een herdersjongetje, Sudinna, had de Boeddha voor zijn verlichting ook al melk gegeven. Nandika was de meester van dit jongetje. Zij hadden ook twee dienstmeisjes die Punna en Radha heette. Het dorp waar zij woonden aan de rivier de Nerañjara, heette Senani. Dit dorpje ligt tegenover Bodh Gaya (Uruvela) aan de andere kant van de rivier.
SUKKODANA Broer van Suddhodana.
SUMANA DEVI De moeder van Visakha.
SUMANGALA De moeder van een non van de Boeddha, een vrouw die het Arahatschap heeft verworven. Zie haar vers in de Therigatha Thig02-003.
SUMEDHA
  • De Boeddha als de Bodhisatta in een van zijn vorige levens. De asceet Sumedha sprak zijn wens uit om het Boeddhaschap te verwerven, aan de voeten van Boeddha Dipankara, een van de vorige Boeddha's. Boeddha Diphankara deed de voorspelling dat Sumedha geboren zou worden als de Boeddha Gotama. Zie de context van de Buddhavamsa.
  • Een non van de Boeddha.
SUMITTA Dit was de persoon waar Maha Pajapati Gotami in het donker tegenaan botste toen zij met haar gevolg doodop in Vesali arriveerde. Sumitta bracht hen toen bij de Boeddha.
SUNDARI Een rivaliserende sekte probeerde de Boeddha uit jaloezie te schande te maken door een vrouw, Sundari genaamd, aan te sporen te doen alsof zij zwanger was, en dan publiekelijk de Boeddha ervan te beschuldigen dat hij de vader zou zijn. Toen zij de beschuldiging uitdroeg, knaagde er een muis door het koord dat een kussen voor haar buik vasthield. De fraude werd ontmaskerd, en de Boeddha werd in het gelijk gesteld.
SUNDARI NANDA Zie Rupananda.
SUNIDHA Samen met Vassakara was hij de hoofdminister van koning Ajatasattu. Zij bouwden vestigingen bij Pataligama (Patna) ter verdediging tegen de Vajji's.
SUNITA Sunita was onder de laagste kaste geboren en werd een van de Arahats. In de Theragatha is een vers van hem opgenomen, zie Thag12-002. Zie ook Ovr006.
SUPPABUDDHA
SUPPAVASA De Koliya vrouw. Zie A04-057.
SUPPIYA De vriendin van Visakha.
TAPASSU Hij en Bhallika waren de eerste twee lekenvolgelingen van de Boeddha.
TARUKKHA Een brahmaan ten tijde van de Boeddha. Zie o.a. Snp3-09.
TISSA
  • Was de zoon van Amita (dit is wellicht de meest vooraanstaande Tissa). Zie Thag01-039.
  • Er was een Tissa die een pacceka buddha was (M116).

Voor Tissa's, zie o.a. Dhp041; Dhp075; Dhp096.

TISSA METTEYYA Brahmaanse student. Zie o.a. Snp5-00; Snp5-02.
TODEYYA Een brahmaan ten tijde van de Boeddha. Zie o.a. Snp3-09. Todeyya was ook een van de zestien brahmanen in het vijfde hoofdstuk van de Sutta Nipata. Wellicht wordt hier dezelfde Todeyya bedoeld. Zie o.a. Snp5-00; Snp5-09. In M135 wordt ook een Todeyya genoemd.
TUTTHA Een lekenvolgeling van de Boeddha.
UDAYA Een minister van koning Suddhodana. Hij was een van de aanstichters van de onenigheid tussen de Sakya's en de Koliya's. Er was ook een Udaya die een brahmaanse student was, zie Snp5-13.
UDAYI Een (arrogante) monnik van de Boeddha. Zie o.a. Dhp064.
UDAYIN Een monnik van de Boeddha. Zie o.a. A05-159; M136.
UDDAKA RAMAPUTTA De tweede leermeester van de Boeddha. Hij stierf de avond voor de verlichting van de Boeddha.
UDENA Koning Udena was de koning van Vamsa.
UPAKA Asceet die de Boeddha tegen kwam direct na zijn verlichting.
UPALI Een van de arahat discipelen. Hij was de meester van de Vinaya Pitaka.
UPASIVA Brahmaanse student. Zie o.a. Snp5-00; Snp5-06.
UPATISSA Oorspronkelijke naam van Sariputta.
UPAVANA Een monnik die eens de hulpmonnik van de Boeddha is geweest. Eens werd hij door de Boeddha gemaand opzij te gaan zodat hij niet in het zicht van de deva's stond toen hij de Meester koelte toewuifde. Zie D16.
UPPALAVANNA Omschrijving volgt.
URUVELA KASSAPA Zie Maha Kassapa.
UTTAMA Een non van de Boeddha, een vrouw die het Arahatschap heeft verworven. Zie haar vers in de Therigatha Thig03-002.
VACCHAGOTTA Een zwervende asceet.
VAJIRI Prinses Vajiri, zie o.a. M087.
VAKKALI Een monnik die vanwege zijn ongeneeslijke ziekte zichzelf doodde. Hij was een Arahat.
VANGISA Monnik van de Boeddha en leerling van Nigrodhakappa. Zie o.a. Snp2-12; Snp3-03.
VAPPA Een van de vijf eerste monniken. Zie o.a. S22-059;Thag01-061.
VASABHA Koningin Vasabha, vrouw van koning Pasenadi. Ook Vasabhakhattiya. Zie o.a. M087.
VASABHAKHATTIYA De dochter van een slavin van Mahanama, moeder van Vidudabha. Ook Vasabha. Zie Div020.
VASETTHA Een brahmaan ten tijde van de Boeddha. Zie o.a. Snp3-09. Vasettha kan ook een familienaam zijn, zie D16.
VASITTHI Een non van de Boeddha, een vrouw die het Arahatschap heeft verworven. Zie haar vers in de Therigatha Thig06-002.
VASSAKARA Samen met Sunidha was hij de hoofdminister van Koning Ajatasattu. Zij bouwden vestigingen bij Pataligama (Patna) ter verdediging tegen de Vajji's.
VEDEHIKA Een huisvrouw van Savatthi, meesteres van Kali. Zie M021.
VEDEHIPUTTA Zie Asoka.
VESSAVANA KUVERA Een koning. Zie o.a. Snp2-14.
VIDUDABHA De zoon van koning Pasenadi tegen wie hij wrokgevoelens koesterde toen de koning op hogere leeftijd was. Ook rekende hij af met de Sakya's, zie Div020.

Opmerking

  • Ergens zit er een onduidelijkheid in het verhaal: enerzijds wordt verteld dat Vidudabha de zoon van koning Pasenadi is en de zoon van Vasabhakhattiya (of Vasabha), een van zijn vrouwen. Maar Vasabhakhattiya was uitgehuwelijkt aan de zoon van koning Pasenadi... Het kan natuurlijk ook zijn dat zowel de zoon als de kleinzoon van Pasenadi de naam Vidudabha droeg. Moet dus nog proberen te achterhalen hoedat precies zit.
VIMALA
  • Een non van de Boeddha, voormalige prostituee, later een arahat. Zie haar vers in de Therigatha Thig05-002.
  • Een monnik van de Boeddha, eveneens een arahat. Zie zijn vers in de Theragatha, Thag01-050.
VISAKHA De belangrijkste vrouwelijke sponsor van de Boeddha. Een lekenvolgelinge die de acht gunsten vroeg aan de Boeddha en deze kreeg. Zij schonk het Pubbarama klooster aan de oostelijke kant van Savatthi. Haar geboorteplaats was Bhaddiya in het koninkrijk Anga. Haar grootvader was Mendaka; haar vader heette Dhanañjaya; haar schoonvader Migara. Omdat zij, gezien de graden van heiligheid, verder gevorderd was dan haar schoonvader, werd zij, ondanks zij jonger was, 'Migara's moeder' genoemd (Migaramatu). In de boeken staat dat zij tien zonen en tien dochters had. Zij stierf op de rijpe leeftijd van 120 jaar. Zie o.a. Dhp213.
VYAGGHAPAJJA De familienaam van Dighajanu, 'Lange Knieën'. Vyagghapajja betekent 'Tijgers-pad'. Hij werd zo genoemd omdat zijn stamouders geboren waren op een bospad dat door tijgers werd geteisterd. Vyagghapajja was Dighajanu's familienaam.
YASA De jongeling van Isipatana. Nadat Yasa was toegetreden tot de Sangha, volgden ook zijn vier vrienden: Gawampati, Punnaji, Subahu, Wimala.
YASODHARA
  • Vrouw van Siddhatta (Boeddha). Zij was net zo oud als de Boeddha. Zij is ook bekend als Bhadda Kaccana; Bimba; Rahulamata. Yasodhara stierf op 78 jarige leeftijd. Bereikte Arahatschap. In de Therigatha staan geen verzen van haar, maar wel staan er interessante verzen van Yasodhara in de Apadana.
  • De grootmoeder van Yasodhara had dezelfde naam.
RegID: Hlp004
Bijgewerkt op: 13 juli 2006
Auteur: Peter van Loosbroek - Ananda
Locatie: www.sleuteltotinzicht.nl
Copyright: Zie voor gebruik van deze tekst www.sleuteltotinzicht.nl/glb_copyright.htm
Overige informatie: Geen